Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De verdere procedure
2.De verdere beoordeling
- dagvaarding € 105,09
- griffierecht € 124,00
- salaris gemachtigde €
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 383,15, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst. De totale achterstand die door de eisende partij werd gesteld, bedroeg € 1.029,14, met een bijkomende wettelijke rente van € 16,89 en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 159,80. De kantonrechter heeft vastgesteld dat een deel van de hoofdsom betrekking had op acceptgirokosten en heeft de eisende partij in de gelegenheid gesteld om het beding dat deze kosten regelt, te onderbouwen.
De kantonrechter oordeelde dat het beding met betrekking tot de acceptgirokosten op een duidelijke en begrijpelijke wijze was opgesteld en niet onredelijk bezwarend was voor de consument. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten werd echter afgewezen, omdat de aanmaning die aan de gedaagde was verzonden niet voldeed aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De overige vorderingen van de eisende partij werden als onvoldoende betwist toegewezen, en de kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 223,35, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 juni 2020.
Daarnaast werd de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de eisende partij tot dat moment waren begroot op € 265,09. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.