Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De verdere procedure
2.Het geschil en de verdere beoordeling
- dagvaarding € 105,09
- griffierecht € 124,00
- salaris gemachtigde €
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De eisende partij vorderde betaling van € 500,00, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst. De totale achterstand die door de eisende partij werd gesteld, bedroeg € 840,09, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De eisende partij had haar vordering beperkt tot € 500,00 om hogere griffiekosten voor de gedaagde te voorkomen, waarbij zij haar rechten op het resterende bedrag voorbehouden had.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat een deel van de hoofdsom, namelijk € 1,50, betrekking had op acceptgirokosten. In een eerder tussenvonnis was de eisende partij gevraagd om het beding dat aan deze kosten ten grondslag lag, te overleggen en te motiveren waarom dit beding niet onredelijk bezwarend zou zijn. De kantonrechter oordeelde dat het beding duidelijk en begrijpelijk was en dat het voor de consument niet nadelig was. De kosten voor de acceptgiro werden als redelijk beschouwd, gezien de bijkomende handelingen die nodig waren voor de verzending.
De overige vorderingen van de eisende partij werden niet als onrechtmatig of ongegrond beschouwd, waardoor deze konden worden toegewezen. De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de gedaagde ook in de proceskosten veroordeeld, die op € 301,09 werden begroot. Daarnaast werden de gevorderde nakosten toegewezen, met uitzondering van de btw over deze nakosten, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestond. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.