ECLI:NL:RBLIM:2020:9082

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
8622645 \ CV EXPL 20-3178
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake acceptgirokosten in zorgverzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De eisende partij vorderde betaling van € 500,00, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst. De totale achterstand van de gedaagde partij bedroeg € 628,66, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De eisende partij had haar vordering beperkt tot € 500,00 om hogere griffiekosten voor de gedaagde te voorkomen, waarbij zij haar rechten op het resterende bedrag voorbehoudt.

De kantonrechter heeft in een tussenvonnis de eisende partij gevraagd om het beding met betrekking tot de acceptgirokosten te overleggen en te onderbouwen waarom dit beding niet onredelijk bezwarend zou zijn. De eisende partij heeft hierop gereageerd en de kantonrechter oordeelde dat het beding duidelijk en begrijpelijk was opgesteld en niet nadelig voor de consument. De kosten voor de acceptgiro, die € 1,50 bedroegen, werden als redelijk beschouwd, gezien de bijkomende handelingen die nodig waren voor de verzending.

De kantonrechter heeft de vordering van de eisende partij, voor zover deze niet onrechtmatig of ongegrond was, toegewezen. De gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 juni 2020, en in de proceskosten, die op € 301,09 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8622645 \ CV EXPL 20-3178
Vonnis van de kantonrechter van 18 november 2020
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen:
[gedaagde],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 september 2020
- de akte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de verdere beoordeling

2.1.
Eisende partij vordert, samengevat, de veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 500,00, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert eisende partij (samengevat) het volgende aan.
Eisende partij heeft op grond van een met gedaagde partij gesloten zorgverzekeringsovereenkomst bedragen bij gedaagde partij in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens eisende partij € 628,66. Daarnaast is gedaagde partij aan haar de wettelijke rente verschuldigd. Eisende partij berekent de wettelijke rente tot 9 juni 2020 op € 9,91. Voorts stelt zij dat gedaagde partij aan haar een vergoeding van € 114,11 voor buitengerechtelijke kosten inclusief btw verschuldigd is.
Ter voorkoming van een hoger bedrag aan griffiegeld voor gedaagde partij (als onderdeel van de te liquideren proceskosten bij toewijzing van de vordering) heeft eisende partij haar
vordering beperkt tot € 500,00 aan hoofdsom, waarbij zij haar rechten met betrekking tot invordering van het restant reserveert.
2.3.
De kantonrechter constateert dat in de hoofdsom groot € 628,66 een bedrag van
€ 3,00 betrekking heeft op acceptgirokosten.
2.4.
Bij tussenvonnis heeft de kantonrechter eisende partij in de gelegenheid gesteld om het beding waar de vordering met betrekking tot de acceptgirokosten op is gebaseerd, te overleggen. Ook is eisende partij verzocht toe te lichten waarom gekozen is voor de betaalwijze middels acceptgiro alsmede waarom dit beding niet onredelijk bezwarend moet worden geacht.
2.5.
Eisende partij heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De kantonrechter is van oordeel dat het beding op voldoende begrijpelijke en duidelijke wijze is opgesteld en dat het beding voor de consument niet nadelig is. Uit de overgelegde informatie alsmede de daarop gegeven toelichting blijkt dat bij de drie kosteloze betaalwijzen een handeling van gedaagde partij nodig is. Indien gedaagde partij voor geen van deze mogelijkheden heeft gekozen, kan eisende partij niet anders dan betaling verlangen door middel van een acceptgiro. Op grond van het beding wordt daarvoor een bedrag van € 1,50 aan bijkomende kosten aan de consument in rekening gebracht. Gelet op het feit dat daarvoor een brief dient te worden uitgedraaid, in een enveloppe dient te worden gedaan, voorzien dient te worden van een frankering en tot slot aan de postbezorging moet worden aangeboden, is het bedrag van
€ 1,50 dat eisende partij hiervoor als bijkomende kosten in rekening brengt niet te hoog. Derhalve is geen sprake van een onredelijk bezwarend beding, zodat de kosten voor acceptgirokosten kunnen worden toegewezen.
2.6.
De overige onweersproken vordering komt de kantonrechter niet onrechtmatig en/of ongegrond voor zodat deze kan worden toegewezen.
2.7.
Nu eisende partij om haar moverende redenen de vordering, onder reserve van rechten op invordering van het restant, heeft beperkt tot € 500,00 aan hoofdsom, ligt dit bedrag voor toewijzing gereed.
2.8.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,09
  • griffierecht € 124,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 301,09
2.9.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten aan nakosten salaris. De gevorderde btw over de nakosten zal, voor zover die nakosten zien op het salaris gemachtigde, worden afgewezen nu hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 301,09,
3.3.
veroordeelt gedaagde partij onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 36,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, dit bedrag te vermeerderen met de hierover verschuldigd zijnde btw,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC