ECLI:NL:RBLIM:2020:9088

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
8705565 \ CV EXPL 20-3926
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand, ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter op 18 november 2020, gaat het om een huurachterstand die is ontstaan door de gedaagde partij, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door mr. M.E.J. Duijsens. De eisende partij, Stichting Woonpunt, heeft de gedaagde aangeklaagd voor ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De procedure is gestart met een dagvaarding, waarop de gedaagde heeft geantwoord. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 november 2020 heeft de kantonrechter vastgesteld dat de gedaagde een voorwaardelijke eis in reconventie heeft ingediend, maar deze is niet als zodanig behandeld omwille van efficiëntie en kostenoverwegingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde erkent dat er een huurachterstand is, maar protesteert tegen de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, omdat zij geen aanmaning heeft ontvangen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de aanmaningsbrief, die op 7 juli 2020 is verzonden, gedaagde heeft bereikt, en heeft de gevorderde buitengerechtelijke kosten toegewezen. De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de gedaagde pas na de dagvaarding een voorstel tot regeling heeft gedaan, waardoor de kosten van de procedure voor haar rekening komen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De gedaagde is veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen en de achterstallige huur en kosten te betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8705565 \ CV EXPL 20-3926
Vonnis van de kantonrechter van 18 november 2020
in de zaak van:
STICHTING WOONPUNT,
gevestigd te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde Agin Otten Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M.E.J. Duijsens, advocaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het antwoord van gedaagde partij
- het proces-verbaal van de op 12 november 2020 gehouden mondelinge behandeling.
De kantonrechter constateert dat gedaagde in de titel van haar conclusie van antwoord tevens aangeeft dat er een ‘voorwaardelijke eis in reconventie’ wordt genomen. De vervolgens onder het kopje ‘conclusie van voorwaardelijke eis in reconventie’ opgenomen ‘vorderingen’ (te weten afwijzing van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst wegens een inmiddels getroffen regeling en verrekening van de na dagvaarding door gedaagde betaalde bedragen) dienen echter te worden beschouwd als verweren die reeds bij conventie dienen te worden aangevoerd. De kantonrechter zal uit efficiëntie en kostenoverwegingen voor gedaagde deze ook als zodanig beschouwen en de procedure afwikkelen zonder procedure in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Gedaagde erkent dat er een huurachterstand is ontstaan, zoals in de dagvaarding gespecificeerd. Zij protesteert echter tegen de buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van de procedure, nu zij nimmer een brief of aanmaning van eiseres zou hebben ontvangen en zij bovendien een regeling heeft getroffen met eiseres vóór het uitbrengen van de dagvaarding.
2.2.
Nu de als productie 4 bij dagvaarding overgelegde aanmaningsbrief van eiseres d.d. 7 juli 2020 aan het woonadres van gedaagde is gericht en gedaagde verder geen omstandigheden heeft aangevoerd die een reguliere postbezorging zouden kunnen verhinderen, acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat meerdere brieven van eiseres gedaagde niet zouden hebben bereikt, zodat de kantonrechter hier aan voorbijgaat. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen dan ook worden toegewezen.
2.3.
Uit productie 1 bij conclusie van antwoord volgt dat eerst op 14 augustus 2020 door (de gemachtigde van) gedaagde een voorstel tot regeling is gedaan. Dit is gebeurd ná dagvaarden op 29 juli 2020, zodat de kosten van deze procedure voor rekening van gedaagde komen.
2.4.
Eiseres erkent tijdens de mondelinge behandeling dat van gedaagde conform de tussen partijen getroffen betalingsregeling een bedrag van € 1.380,00 is ontvangen. Dit bedrag zal conform het bepaalde in art. 6:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in mindering worden gebracht op de kosten en hoofdvordering.
2.5.
Nu de ontstane huurachterstand de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt, zal dit worden toegewezen.
2.6.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 102,96
  • griffierecht € 499,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 961,96

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
ontbindt de bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] ,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij, om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gehuurde met personen en zaken te ontruimen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van eisende partij te stellen,
3.3.
veroordeelt gedaagde partij voorts om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de somma van € 2.338,26 (waarvan een bedrag van € 1.979,06 aan huurachterstand tot en met juli 2020 en een bedrag van € 359,20 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 juli 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij te betalen een vergoeding gelijk aan de huurprijs van € 628,86 voor elke ingegane maand met ingang van 1 augustus 2020 tot en met de maand waarin gedaagde partij het gehuurde heeft ontruimd,
3.5.
veroordeelt gedaagde partij voorts in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 961,96,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
verstaat dat door gedaagde na het uitbrengen van de dagvaarding aan eiseres betaalde bedragen in mindering worden gebracht op de kosten en vordering conform het bepaalde in art. 6:44 BW,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.