ECLI:NL:RBLIM:2020:9093

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
8778481 \ CV EXPL 20-4618
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wegens huurachterstand

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter op 18 november 2020, heeft de stichting Weller Wonen een vordering ingediend tegen twee gedaagden wegens huurachterstand. De procedure omvatte een dagvaarding, een antwoord van de gedaagden en een mondelinge behandeling op 12 november 2020. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van de eisende partij niet of onvoldoende wordt betwist door de gedaagden, wat heeft geleid tot toewijzing van de vordering.

De kantonrechter heeft de bestaande huurovereenkomst ontbonden en de gedaagden veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis het gehuurde ontruimen. Daarnaast zijn de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.000,29 aan huurachterstand en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de gedaagden verplicht om een vergoeding te betalen gelijk aan de huurprijs voor elke maand dat zij het gehuurde niet ontruimen.

De kosten van de procedure aan de zijde van de eisende partij zijn begroot op € 1.024,03, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter R.H.J. Otto.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8778481 \ CV EXPL 20-4618
Vonnis van de kantonrechter van 18 november 2020
in de zaak van:
de stichting STICHTING WELLER WONEN,
gevestigd te Heerlen,
eisende partij,
gemachtigde Agin Otten Gerechtsdeurwaarders,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,en

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend [adres] ,
gedaagden,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het antwoord van gedaagde partij
- het proces-verbaal van de op 12 november 2020 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Uit het antwoord van gedaagde partij is de kantonrechter gebleken dat de vordering van eisende partij niet althans onvoldoende wordt betwist. De vordering dient daarom te worden toegewezen.
2.2.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,03
  • griffierecht € 499,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 1.024,03

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
ontbindt de bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] ,
3.2.
veroordeelt gedaagden, om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gehuurde met personen en zaken te ontruimen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van eisende partij te stellen,
3.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk voorts om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de somma van € 3.000,29 (waarvan een bedrag van € 2.541,52 aan huurachterstand tot en met september 2020 en een bedrag van € 458,77 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 september 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan eisende partij te betalen een vergoeding gelijk aan de huurprijs van € 657,34 voor elke ingegane maand met ingang van 1 oktober 2020 tot en met de maand waarin gedaagden het gehuurde hebben ontruimd,
3.5.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk voorts in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 1.024,03
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.