ECLI:NL:RBLIM:2020:925

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
C/03/273452 / KG ZA 20-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige voorschotbedragen in kort geding met betrekking tot vennootschap onder firma

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderen [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] betaling van achterstallige voorschotbedragen door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie]. De eisers zijn vennoten in een vennootschap onder firma en hebben een restaurant-lunchroom geëxploiteerd. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft zijn medevennoten op 31 oktober 2019 op de hoogte gesteld van zijn voornemen om uit de vennootschap te treden, maar de eisers willen de vennootschap voortzetten en de lunchroom blijven exploiteren. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen een aantal vorderingen in conventie geregeld, maar de eisers vorderen nog steeds betaling van een totaalbedrag van € 18.900,00 voor de periode van januari 2019 tot en met januari 2020.

De voorzieningenrechter heeft de bevoegdheid om kennis te nemen van het geschil, ondanks het verweer van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dat de vennootschapsakte arbitrage voorschrijft. De rechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is voor de gevorderde betaling, omdat de eisers niet hebben aangetoond dat zij in een penibele financiële situatie verkeren. De rechtbank wijst de vordering af en compenseert de proceskosten, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/273452 / KG ZA 20-17
Vonnis in kort geding van 6 februari 2020
in de zaak van

1.[eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] ,

2.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. G.J.J.A. van Zeijl,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonend te Maastricht,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.A. Koster.
Partijen zullen hierna [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 17 januari 2020, met producties,
  • de brieven van 21 en 22 januari 2020 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] , met producties,
  • het exploot van 21 januari 2020 met de aanzegging van de nieuwe zittingsdatum,
  • de conclusie van antwoord tevens houdend eis in reconventie, met producties,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling met daarin opgenomen de vaststellingsovereenkomst tussen partijen van 23 januari 2020 inzake de vordering onder 2, 3, 4, 5 en 6 in conventie en de vordering in reconventie,
  • de pleitnotitie van [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zijn de vennoten in de vennootschap onder firma ‘ [naam vof] V.O.F.’ (hierna: de vof). In Winkelcentrum [naam winkelcentrum] wordt een restaurant-lunchroom (hierna: de lunchroom) geëxploiteerd.
2.2.
Sinds begin 2018 staat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] alleen in de zaak. Zijn ouders, [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] , verrichten geen werkzaamheden voor de vof wegens arbeidsongeschiktheid.
2.3.
Bij brief van 31 oktober 2019 heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zijn medevennoten aangezegd uit de vof te willen treden met in achtneming van de termijn voor uittreden van drie maanden. [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] hebben de opzegging aanvaard en wensen de vof gezamenlijk voor te zetten en de lunchroom vanaf 1 februari 2020 te blijven exploiteren.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen de vordering in conventie, zoals opgenomen in het petitum bij de dagvaarding onder de punten 2, 3, 4, 5, en 6 finaal geregeld en vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Er is daarom geen belang meer om op deze deelvorderingen te beslissen.
3.2.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] vorderen in conventie nog – nadat bovengenoemde regeling voor het overige is overeengekomen – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
- [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] veroordeelt tot voldoening van de achterstallige maandelijkse voorschotbedragen aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] , in totaal
€ 18.900,00 over de periode januari 2019 tot en met januari 2020, tegen behoorlijk bewijs van kwijting,
- met veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de (na)kosten van het geding.
3.3.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] leggen aan deze vordering ten grondslag dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een achterstand heeft inzake de betaling van de maandelijkse voorschotten die gelet op artikel 6 en 13 van de vennootschapsakte verschuldigd zijn en ook doorbetaald moeten worden bij arbeidsongeschiktheid. [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] stellen dat zij recht hebben op € 3.500,00 per maand en dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] weliswaar betalingen heeft gedaan, maar in de periode van januari 2019 tot en met januari 2020 een bedrag van € 18.900,00 ten onrechte niet heeft uitbetaald.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] stellen recht op en spoedeisend belang bij de gevorderde maatregel te hebben.
3.4.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voert gemotiveerd verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie

De bevoegdheid van de voorzieningenrechter in kort geding

4.1.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] beroept zich op de onbevoegdheid van de voorzieningenrechter om in kort geding kennis te nemen van het voorgelegde geschil. Hij stelt dat niet alleen de vennootschapsakte bepaalt dat alle geschillen die tussen de vennoten mochten ontstaan door arbiters worden beslecht, maar dat dit ook volgt uit de op 21 januari 2020 ten overstaan van de kantonrechter ter rekestzitting vastgelegde regeling tussen partijen, waar is overeengekomen dat alléén voor de bodemzaak wordt afgezien van arbitrage, een en ander vanwege de kosten.
4.2.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] bestrijden dat de uitleg die [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] geeft aan hetgeen is overeengekomen op 21 januari 2020 onjuist is. Nooit bedoeld is af te zien van de mogelijkheid de voorzieningenrechter in kort geding om een oordeel te vragen. Voorts wijzen [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] op artikelen 1022a Rv en
254 Rv.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het opmerkelijk is dat partijen nog geen twee dagen nadat zij een afspraak hebben gemaakt al weer van mening verschillen over de uitleg van wat op papier is gezet en zij stelt ook vast dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zich ook onwrikbaar toont in zijn standpunt terzake. De kort gedingprocedure leent zich daarnaast ook niet voor nader onderzoek naar de bedoeling van partijen.
4.4.
De voorzieningenrechter acht zich, omdat een spoedeisend belang gesteld wordt, gehoord de diametraal op elkaar staande interpretaties van de regeling van 21 januari jl., in ieder geval bevoegd kennis te nemen van het voorgelegde geschil op grond van artikel 1022a Rv in verbinding met artikel 254 Rv.
Het spoedeisend belang
4.5.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, zoals nu aan de orde, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] op [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede ook de vraag zal moeten betrekken naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.6.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] betwist het spoedeisend belang. Het gevorderde bedrag ziet op de periode januari 2019 tot januari 2020, en hij is hier nimmer voor aangesproken. Naast het voorschot van € 2.500,00 per maand, ontvangen [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] maandelijks huurpenningen. Zij hebben inkomsten en het spoedeisend belang ontbreekt dan ook.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken van zodanige spoed dat een onmiddellijke voorziening vereist is.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] weliswaar gesteld hebben dat zij vrezen vanwege onder meer de vooruitbetaling van de huurpenningen van de lunchroom en inkoop gedurende één tot drie maanden niet behoorlijk in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, maar dat zij hebben nagelaten hun beweerdelijk penibele financiële positie concreet te onderbouwen.
Daarbij laat de voorzieningenrechter ook meewegen dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] hebben aangegeven dat de lunchroom goed draait (punt 18 pleitnotitie), dat er ruimschoots voldoende cashflow is om maandelijkse onttrekkingen te doen (punt 25 pleitnotitie) en dat de herfinanciering door Capricornus Holding B.V. per 31 december 2019 gunstiger voorwaarden kent dan voorheen (punt 25 dagvaarding).
Daarnaast hebben [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] niet tegengesproken dat zij nog andere bronnen van inkomen hebben uit verhuur van vastgoed, zoals [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] naar voren heeft gebracht in zijn conclusie (punt 25 conclusie van antwoord).
4.9.
De vordering moet om die reden worden afgewezen.
De proceskosten
4.10.
Partijen zijn familie van elkaar, zodat de voorzieningenrechter van oordeel is dat er termen zijn om de kosten van het geding te compenseren, als bedoeld in 237 lid 1 artikel Rv, in die zin dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

5.Het geschil in reconventie

5.1.
Doordat partijen het geschil in reconventie bij vaststellingsovereenkomst van
23 januari 2020 ten finale hebben geregeld, is er geen belang meer om op deze vordering te beslissen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
compenseert de kosten van het geding in conventie in de zin dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB