Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De beoordeling
- dagvaarding € 106,47
- griffierecht € 499,00
- salaris gemachtigde €
Rechtbank Limburg
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 25 november 2020, vorderde de eisende partij, C-MILL B.V., dat de gedaagde partij, NABOO B.V., werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.260,56, vermeerderd met wettelijke handelsrente en de kosten van het geding. De eisende partij stelde dat er een huurovereenkomst had bestaan voor een bedrijfsruimte in Heerlen, die inmiddels was ontbonden. Gedaagde had een huurachterstand van € 3.665,75 en was daarnaast € 594,81 aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Gedaagde partij had na verkregen uitstel niet meer gereageerd op de vordering.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de eisende partij, gezien het gebrek aan verweer van de gedaagde partij, als onvoldoende betwist moest worden toegewezen. De rechter stelde vast dat de wettelijke handelsrente-regeling, zoals vastgelegd in artikel 6:119a BW, niet van toepassing was op de buitengerechtelijke incassokosten. Daarom werd de wettelijke rente over deze kosten toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. Gedaagde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de eisende partij op € 845,47 werden begroot.
Het vonnis werd uitgesproken door mr. R.H.J. Otto en verklaarde de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad, terwijl het meer of anders gevorderde werd afgewezen.