ECLI:NL:RBLIM:2020:9461

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
AWB/ROE 20/515
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning op basis van kruimelgevallenregeling en bestemmingsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul. De zaak betreft de verlening van een omgevingsvergunning aan een buurman van eisers voor de bouw van een woning, waarbij gebruik is gemaakt van de kruimelgevallenregeling. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de nieuwbouw voor hun perceel.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de kruimelgevallenregeling, omdat deze regeling alleen van toepassing is bij een daadwerkelijke uitbreiding van een hoofdgebouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in dit geval geen sprake is van een uitbreiding, maar van een nieuwbouwproject. Hierdoor was de vergunning niet rechtmatig verleend. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, met inachtneming van de uitspraak.

De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/515
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2020 in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiseres 2], te [woonplaats] , eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Goossens).
Als derde-partij (vergunninghouder) heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. R.P.M. Cratsborn).
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Bij besluit van 14 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard vanwege een niet deugdelijke motivering. Verweerder heeft de omgevingsvergunning in stand gelaten met een nadere motivering.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2020. Eiser [eiser 1] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Naar aanleiding van de aanvraag van vergunninghouder heeft verweerder bij het primaire besluit een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de bouw van een (vrijstaande) woning (hoofdgebouw) aan de [adres] te [woonplaats] .
Bij besluit van 6 april 2020 heeft verweerder het primaire besluit gewijzigd en een omgevingsvergunning verleend voor het verplaatsen van de voordeur naar de voorkant van de woning en het verplaatsen van enkele binnenwanden op onderhavige locatie. Eiser heeft ter zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen voornoemde wijzigingen van de verleende omgevingsvergunning.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt - kort weergegeven - dat in afwijking van het geldende bestemmingsplan (Kernen 2010 1e herziening) met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2ᵒ, van de Wabo een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk (zogenaamd ‘kruimelgeval’). Verweerder stelt dat de reden dat er van het bestemmingsplan (en de beleidsregel voor bouwen en gebruik in strijd met het planologisch regime van maart 2013) moet worden afgeweken is gelegen in het feit dat er anders geen kwalitatief goede woning kan worden gebouwd, terwijl de bouw van een woning op grond van de bestemming ‘wonen’ is toegestaan. Voorts is verweerder van mening dat voldoende afstand wordt gehouden tot de woning van eisers. De bebouwings-mogelijkheden van het naastgelegen vacante perceel (waarvan in de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd) worden ook niet beperkt. Dit betekent, volgens verweerder, dat toepassing kan worden gegeven aan de hardheidsclausule uit de beleidsregel.
3. Eisers voeren in beroep aan - kort samengevat - dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de nieuwbouw voor hun perceel (met name de geplande afgravingen en grondkeringen). Voorts ontbreekt de, volgens eisers noodzakelijke, goede ruimtelijke onderbouwing. Ze zijn van mening dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd had moeten worden omdat artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3ᵒ, van de Wabo van toepassing is. Ook zijn eisers van mening dat verweerder ten onrechte is afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie.

4.De rechtbank overweegt als volgt.

Op onderhavige locatie gelden de volgende bestemmingsplannen: ‘Kernen 2010’, ‘Kernen 2010 1e herziening’ en het facetbestemmingsplan Parkeernormen. Op het perceel rust de bestemming ‘Wonen’.
Ingevolge artikel 17.2.2 sub g van het bestemmingsplan ‘Kernen 2010 1e herziening’ dient de afstand van de zijgevel tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 1,5 m te bedragen.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de bouw van een woning op het perceel is toegestaan, maar dat onderhavig bouwplan in strijd is met voormelde (bestemming)plan-regel. Dit bestemmingsplan bevat geen mogelijkheid hiervan af te wijken.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2ᵒ en onder 3ᵒ, van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen of in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Die algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor). Artikel 4 van Bijlage II van het Bor bevat de zogenaamde ‘kruimelgevallenregeling’. Op grond daarvan (artikel 4 aanhef en onder 1) komt voor verlening van een omgevingsvergunning in aanmerking: een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan. Op grond van vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2953) mag de kruimelgevallen-regeling ook worden toegepast voor de uitbreiding van een nog niet bestaand gebouw.
5.1
In het geval niet de kruimelgevallenregeling van toepassing is op grond artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2ᵒ, van de Wabo maar er wordt afgeweken op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3ᵒ, van de Wabo, dient ingevolge artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo de zogenaamde uniforme openbare voorbereidingsprocedure te worden gevolgd. In dat geval is op basis van artikel 2.27 van de Wabo in combinatie met artikel 6.5, eerste lid, van het Bor tevens een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist. Ingevolge artikel 6.5, derde lid, van het Bor kan de gemeenteraad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
6. De rechtbank overweegt (ambtshalve) over de bevoegdheid van verweerder om met toepassing van de kruimelgevallenregeling in dit geval een omgevingsvergunning te verlenen het volgende.
7. De rechtbank is op grond van de bouwtekeningen van oordeel dat er geen sprake is van de uitbreiding van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in het Bor: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Blijkens de bouwtekeningen is er sprake van één hoofdgebouw dat tegen de zijdelingse perceelgrens wordt/is gebouwd. De jurisprudentie waar verweerder zich op heeft gebaseerd (vermeld in het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften) heeft betrekking op de
uitbreidingvan een nog niet bestaand (hoofd)gebouw en op bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen). De rechtbank is van oordeel dat uit deze jurisprudentie niet kan worden afgeleid dat de kruimelgevallenregeling ook kan worden toegepast wanneer, zoals in dit geval, er geen sprake is van een aanvraag voor een (daadwerkelijke)
uitbreidingvan een hoofdgebouw maar er enkel een aanvraag is voor één (onsplitsbaar) hoofdgebouw.
8. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet bevoegd was om in dit geval de omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van de kruimelgevallenregeling. Het beroep is gegrond. Aangezien verweerder ter zitting heeft aangegeven dat als er van het bestemmingsplan afgeweken dient te worden op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3ᵒ, van de Wabo, in dat geval waarschijnlijk een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank volstaat vooralsnog met een vernietiging van het bestreden besluit en laat het aan verweerder over in hoeverre naar aanleiding van de heroverweging ook tot een herroeping van het primaire besluit dient te worden overgegaan.
9. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank, gelet op het vorenstaande, niet toe.

10.Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.

11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

12.Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te
vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 december 2020.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 december 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.