ECLI:NL:RBLIM:2020:9482

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
8867005 CV EXPL 20-5558
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning wegens bedreiging en overlast door huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. A.J.L.J. Pfeil, vorderde ontruiming van de huurwoning van de huurder wegens ernstige overlast en bedreigingen die de huurder had geuit aan de verhuurder en andere bewoners. De huurder had een schriftelijke huurovereenkomst met de verhuurder en woonde sinds 1 juni 1998 in de woning. Tijdens de procedure werd duidelijk dat de huurder zich niet als een goed huurder had gedragen, zoals vereist in de huurovereenkomst. De huurder had in e-mails bedreigende taal gebruikt en aangegeven dat hij gevaarlijk gedrag overwoog, wat leidde tot angst bij de verhuurder en andere bewoners.

De kantonrechter oordeelde dat de huurder tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat er sprake was van een onhoudbare situatie. De rechter benadrukte dat een huurder geen overlast mag veroorzaken en dat de belangen van de verhuurder in dit geval zwaarder wogen dan het woonbelang van de huurder. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van twee weken na betekening van het vonnis. De rechter wees ook de vorderingen van de verhuurder tot betaling van achterstallige huur en een voorschot op schade af, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De huurder werd veroordeeld in de proceskosten van de verhuurder.

Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verhuurder het recht heeft om de ontruiming te laten uitvoeren zonder verdere vertraging, mocht de huurder niet voldoen aan de veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 8867005 CV EXPL 20-5558
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 2 december 2020
in de zaak van
[eiser],
wonend aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde mr. A.J.L.J. Pfeil,
tegen
[gedaagde],
wonend aan de [adres 2] , [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte houdende eisvermeerdering
  • de mondelinge behandeling van 26 november 2020, bij welke gelegenheid [eiser] nog een productie in het geding heeft gebracht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met [eiser] een schriftelijke huurovereenkomst gesloten op grond waarvan hij per 1 juni 1998 van [eiser] huurt de woonruimte aan de [adres 2] te [woonplaats] (verder: de woning).
2.2.
[eiser] is naast verhuurder tevens aldaar met zijn echtgenote woonachtig.
2.3.
In de huurovereenkomst staat voor zover relevant:
“(…) 6.2. Huurder zal de woning als een goed huurder gebruiken en onderhouden (…)
6.3.
Huurder zal zich onthouden van gedragingen, waarvan naar algemeen gangbare opvattingen mag worden aangenomen dat zij schade veroorzaken aan de woning, of aan naburige woningen, danwel als hinderlijk en storend te worden ervaren door, of overlast bezorgen aan, medebewoners of derden aanwezig in naburige percelen. (…)”
2.4.
Bij e-mail van 6 november 2020 schrijft [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] :
Ik heb jarenlang rondgelopen met het idee hun iets ergs aan te doen, dat mag u gerust weten van mij. Omdat ze mij zo klote en onsympathiek behandeld hebben, en mocht dit gebeuren, want die kans zit er nu heel groot in, zijn ze het eigenlijk ook mede zelf schuld!!!!!!! (…) Ik zal proberen beide verhuurders niks ergs aan te doen, maar ze lopen wel gevaar en dat voor altijd!
2.5.
Bij e-mail van 19 november 2020 bericht [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] :
“(…) En ja zoals ik u zei in de vorige mail. Er is nu idd een gevaarlijke situatie ontstaan! Gevaarlijk voor mij maar ook voor de beide verhuurders en mss wel sommige bewoners die vele leugens over mij hebben verklaard. Dat is mij wel duidelijk geworden in de gerechtelijke stukken waarin ik helemaal met de grond gelijk wordt gemaakt alsof ik één of andere gestoorde gek of psychopaat ben. (…) Maar als ik hier zo snel als mogelijk eruit gezet wordt is de drempel voor gevaar wel heel erg laag geworden!!! (…) Ik heb nu namelijk nog een heel erg klein dun lijntje vast qua hulp, als dat straks wordt doorgeknipt …………………………. dan weet ik het helemaal niet meer met mss wel erge dingen tot gevolg!

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na vermeerdering van eis – veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van de woning, betaling van achterstallige huur, betaling van een voorschot van
€ 5.000,00 op de schade aan c.q. in de woning, alsmede [gedaagde] te verbieden om zich nog langer in de woning op te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 500,00 per dag dat hij daarmee in gebreke blijft en een straat- en contactverbod op te leggen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per incident, en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna voor zover relevant nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, zoals in deze zaak een huurachterstand en een voorschot op schade, is terughoudendheid op zijn plaats. De kantonrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de kantonrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar, kort gezegd, het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welke risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. Voorts geldt dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een ingrijpende maatregel is, die diep ingrijpt in het woonrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Om die reden moet telkens van geval tot geval en met inachtneming van alle betrokken belangen worden beoordeeld of er voldoende (zwaarwegende) bijzondere omstandigheden zijn, die de toepassing van een dergelijke, in de praktijk vaak definitieve maatregel, rechtvaardigen.
4.2.
Voorop wordt gesteld dat een huurder geen overlast of hinder mag veroorzaken aan medebewoners en omwonenden.
4.3.
[gedaagde] heeft ter zitting erkend dat hij de hierboven onder r.o. 2.4. en 2.5. weergegeven e-mailberichten heeft geschreven. Daarin heeft [gedaagde] zich bedreigend jegens [eiser] , de echtgenote van [eiser] en overige bewoners/huurders uitgelaten. Aannemelijk is dat de inhoud van deze e-mailberichten bij [eiser] en zijn echtgenote en omwonenden/huurders een angstig / onveilig gevoel opwekt en dat dit een impact op hen heeft. Dat een aantal omwonenden / huurders bang is, blijkt ook uit de door hen opgestelde en door [eiser] in het geding gebrachte verklaringen. De stelling van [gedaagde] dat dit slechts een klein deel van de huurders betreft en de overige huurders geen problemen met hem ondervinden kan geen stand houden. Door [gedaagde] zijn geen verklaringen van de overige huurders in het geding gebracht die zijn standpunt ondersteunen en bovendien is van de zijde van [eiser] gesteld dat sommige bewoners / huurders geen verklaring durven op te stellen.
4.4.
De stelling van [gedaagde] dat hij niet zal overgaan tot hetgeen hij zegt en schrijft, maakt het vorenstaande niet anders. [gedaagde] heeft de grens van het toelaatbare overschreden. Zijn gedragingen zijn niet te rechtvaardigen en [eiser] hoeft dergelijk gedrag niet te (blijven) dulden. Zelfs in het geval, zoals [gedaagde] stelt, [eiser] hem niet serieus heeft genomen en hem heeft gekleineerd (waarvan overigens niet is gebleken) kan daarin geen rechtvaardiging zijn gelegen voor zijn gedrag. [gedaagde] ziet de ernst van zijn handelen niet in. Het is daarmee op voorhand niet aannemelijk dat [gedaagde] zich zal onthouden van iedere vorm van bedreiging jegens de overige omwonenden / huurders en [eiser] en zijn echtgenote.
4.5.
Het vorenstaande brengt met zich dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en zich niet als goed huurder heeft gedragen in de zin van artikel 7:213 BW. Er is sprake van een onhoudbare situatie, waarbij [eiser] niet meer kan instaan voor het rustige en ongestoorde woongenot van zijn andere omwonende huurders. Het belang van [eiser] prevaleert boven het woonbelang van [gedaagde] .
4.6.
Het ligt op de weg van [gedaagde] om bijzondere omstandigheden te stellen (en bij betwisting te bewijzen) die tot de conclusie kunnen leiden dat genoemde tekortkoming gezien haar bijzondere aard of betekenis de (ontbinding en de daaraan verbonden) ontruiming niet rechtvaardigt. Zulke omstandigheden zijn niet gebleken. Nu het hoogst waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zal worden besloten, ligt de gevorderde ontruiming voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de ontruimingstermijn op twee weken na betekening van het vonnis zal worden gesteld. [eiser] behoeft geen machtiging van de kantonrechter om het bevel tot ontruiming zo nodig af te dwingen. De in de wet aan de deurwaarder verleende bevoegdheden tot reële executie (artikelen 555 e.v. Rv in verbinding met artikel 444 Rv) worden toereikend geacht, zodat [eiser] bij een afzonderlijke machtiging geen belang heeft.
4.7.
[eiser] heeft gevorderd [gedaagde] te verbieden om zich nog langer in de woning op te houden, zulks op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 500,00 per dag. Op het moment dat [gedaagde] dwangsommen verbeurd zou raken, zou [eiser] reeds gemachtigd zijn om zelf de ontruiming te bewerkstelligen. Bij nakoming door [gedaagde] zelf heeft [eiser] op dat moment zodoende geen belang meer. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.8.
De vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de achterstallige huur is te onbepaald (periode en omvang zijn niet nader geconcretiseerd dan wel gespecificeerd) en dient om deze reden te worden afgewezen.
4.9.
Een gebiedsverbod en, als afgeleide daarvan, een contactverbod, vormen een inbreuk op het aan een ieder toekomende recht om zich vrijelijk te bewegen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk kunnen rechtvaardigen. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] in dit kader thans nog onvoldoende heeft gesteld, zodat dit deel van de vordering evenmin voor toewijzing in aanmerking komt.
4.10.
Hoewel [gedaagde] ter zitting heeft toegegeven de woning te hebben verwaarloosd, kan het door [eiser] gevorderde voorschot van € 5.000,00 op de schade aan c.q. in de woning niet worden toegewezen. [eiser] heeft dit deel van zijn vordering niet althans onvoldoende onderbouwd.
4.11.
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 102,96
- griffierecht € 236,00
- gemachtigde salaris €
720,00
Totaal € 1.058,96
4.12.
De door [eiser] gevorderde nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zullen op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] de woonruimte, staande en gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats] , binnen twee weken na betekening van dit vonnis, bezemschoon en in goede staat, met al het zijne en de zijnen te verlaten, te ontruimen en onder afgifte der sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.058,96, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na die betekening tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan de veroordelingen hiervoor voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na die aanschrijving te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag daarna tot de dag van volledige betaling,
- te vermeerderen, indien vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de kosten van dat exploot, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na die betekening te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag daarna tot de dag van voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken .
CJ