ECLI:NL:RBLIM:2020:9484

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
8850715 CV EXPL 20-5447
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang en geschiktheid voor kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], handelend als erfgenaam van wijlen [erflaatster], en de Parochie OLV Hulp der Christenen. De eiseres vorderde onder andere de opgraving en crematie van een overleden bloedverwant, alsook schadevergoeding van de parochie. De achtergrond van het geschil betreft een grafrecht dat in 2001 was aangegaan voor de duur van twintig jaar, maar dat volgens de parochie in 2013 was beëindigd door de rechthebbende, de heer [erflater]. De eiseres betwistte deze afstandsverklaring en stelde dat er een onbekende persoon in het graf van haar moeder was begraven.

De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, omdat de omstandigheden niet acuut genoeg waren om een kort geding te rechtvaardigen. Bovendien was de zaak niet geschikt voor behandeling in kort geding, aangezien er onduidelijkheid bestond over de afstand van het grafrecht, wat bewijslevering en getuigenverhoren vereiste. De rechter concludeerde dat de vorderingen van de eiseres niet voor toewijzing in kort geding vatbaar waren en wees de vorderingen af. Tevens werd eiseres veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de parochie op nihil werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8850715 CV EXPL 20-5447
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 2 december 2020
in de zaak van
[eiseres], tevens handelend als erfgenaam in de nalatenschap van
[erflater]en
[erflaatster],
wonend aan de [adres] , [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde mr. A.R.A.R. Lotfy,
tegen
de rechtspersoon
PAROCHIE OLV HULP DER CHRISTENEN,
gevestigd aan de Heigank 1, 6373 KM Landgraaf,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [naam secretaris] , secretaris, en [naam vice-voorzitter] , vice-voorzitter en penningmeester.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de parochie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling van 26 november 2020 met de pleitaantekeningen van mr. Lotfy.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 13 december 2001 is wijlen [erflaatster] , de moeder van [eiseres] , in een dubbelgraf begraven op de begraafplaats van de parochie. De parochie is beheerder van deze begraafplaats.
2.2.
Ten behoeve van voormeld graf is een grafrecht ex artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging overeengekomen voor de duur van twintig jaren, te weten tot en met 31 december 2021.
2.3.
Op 9 mei 2020 heeft [eiseres] geconstateerd dat er een onbekende persoon in het graf van haar moeder was begraven. Op het graf bevond zich een herdenkingssteen van een overleden man genaamd [naam] , die – blijkens de herdenkingssteen – aldaar in 2017 begraven is.
2.4.
[eiseres] heeft vervolgens contact opgenomen met de parochie. Partijen zijn er niet in geslaagd om in overleg tot een oplossing te komen.
2.5.
Bij brief van 12 juni 2020 heeft (de gemachtigde van) [eiseres] de parochie aansprakelijk gesteld en verzocht de situatie te herstellen in die zin dat de resten van de heer [naam] uit het graf verwijderd dienen te worden. Tevens heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op vergoeding van de door haar geleden materiële en immateriële schade.
2.6.
Naar aanleiding daarvan heeft de parochie met [eiseres] contact opgenomen en hebben partijen over en weer voorstellen gedaan om tot een oplossing te komen.
2.7.
Bij brief van 31 augustus 2020 deelt de parochie (in de persoon van [naam secretaris] , secretaris) aan (de gemachtigde van) [eiseres] mee:
“(…) Op 13 december 2001 is mevrouw [erflaatster] begraven op de begraafplaats van de parochie (…) Er is toen (…) een grafhuur aangegaan voor de duur van 20 jaren en wel tot en met 31 december 2021. Deze grafhuur is echter (…) op 17 mei 2013 door de rechthebbende, de heer [erflater] , beëindigd met een afstandsverklaring. De rechthebbende heeft op 23 mei 2013 zelf het graf opgeruimd dan wel opdracht gegeven tot het opruimen van het graf.
Met het tekenen van deze afstandsverklaring is het graf komen te vervallen. De grafhuur c.q. het grafrecht is derhalve eveneens komen te vervallen. De wettelijke grafrust was op dat moment reeds verstreken. Daarmee stond de betreffende ruimte op de begraafplaats als vrij voor uitgifte ter beschikking.
De beheerder kon derhalve in de loop van 2017 dit graf uitgeven aan een volgende rechthebbende. (…)”

3.Het geschil

3.1.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiseres] veroordeling van de parochie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad tot:
  • opgraving en crematie van de overleden bloedverwant van [eiseres] , zulks op kosten van de parochie en in overleg met en in aanwezigheid van [eiseres] , en dat de parochie wordt verboden de rust van het graf van de bloedverwant van [eiseres] op enigerlei wijze te verstoren, anders dan voor de opgraving noodzakelijk is, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • betaling van € 4.000,00 aan materiële en immateriële schade, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • betaling van € 525,00 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
De parochie heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover relevant - worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van het geschil komt eerst de vraag aan de orde of [eiseres] voldoende spoedeisend belang heeft bij de door haar ingestelde vorderingen. Het antwoord op deze vraag luidt naar het oordeel van de kantonrechter ontkennend.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de gestelde omstandigheden niet van dien aard zijn, dat op dit moment sprake is van een situatie, die zodanig acuut of ernstig is dat van [eiseres] niet gevergd kan worden de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. De vorderingen dienen dan ook te worden afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang.
4.3.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat, zelfs indien wèl een spoedeisend belang zou zijn aangenomen, de vorderingen evenmin voor toewijzing in kort geding vatbaar zouden zijn. De kantonrechter is van oordeel dat de zaak zich niet leent voor een behandeling in kort geding. Partijen verschillen van mening over de vraag of afstand is gedaan van het grafrecht. De parochie beroept zich op een door de heer [erflater] , de vader van [eiseres] , ondertekende afstandsverklaring. [eiseres] betwist dat de handtekening op de als productie 8 bij dagvaarding overgelegde ‘afstandsverklaring’ van haar vader afkomstig is. Nu partijen zich op verschillende standpunten stellen is niet op eenvoudige wijze vast te stellen of er afstand is gedaan van het grafrecht. Daarvoor zal bewijslevering, een getuigenverhoor dan wel een benoeming van een schriftdeskundige, nodig zijn, waarvoor evenwel in kort geding geen plaats is. Mitsdien is niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat de vorderingen van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. Dit betekent dat de vorderingen ook mede om deze reden zouden moeten worden afgewezen.
4.4.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van de parochie worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de parochie tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
CJ