Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[handelsnaam],
1.De verdere procedure
2.De verdere beoordeling
- dagvaarding € 110,67
- griffierecht € 996,00
- salaris gemachtigde €
Rechtbank Limburg
Op 2 december 2020 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in de zaak tussen ING Bank N.V. en een gedaagde partij. ING Bank N.V., vertegenwoordigd door Incassobureau Fiditon B.V., had een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, die niet verder bij naam is genoemd in het document. De vordering betrof een bedrag van € 25.000,00, met het voorbehoud van het recht op het meerdere. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van de eisende partij niet of onvoldoende werd betwist door de gedaagde partij. Hierdoor was de kantonrechter bevoegd om van de vordering kennis te nemen en heeft hij de vordering toegewezen.
De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld om aan de eisende partij een bedrag van € 25.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2020 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast is de gedaagde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van de eisende partij zijn begroot op een totaal van € 1.586,67. Dit bedrag omvat onder andere de kosten van de dagvaarding en het griffierecht. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eisende partij het vonnis kan laten uitvoeren, ook als de gedaagde partij in beroep gaat.
Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter R.H.J. Otto, die de zaak heeft behandeld. De verdere procedure is verlopen via een rolbeschikking en diverse akten van beide partijen, waarbij de gedaagde partij in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het voorlopige oordeel van de kantonrechter.