ECLI:NL:RBLIM:2020:9509

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
8792681 \ CV EXPL 20-4748
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgverzekeringskosten en afwijzing van acceptgirokosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 204,25, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst. De totale achterstand die door de eisende partij werd gesteld, bedroeg € 153,83, met een bijkomende wettelijke rente van € 2,02 tot 22 september 2020 en buitengerechtelijke kosten van € 48,40. De gedaagde partij heeft na een verzoek om uitstel niet meer gereageerd op de vordering.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding voldeed aan de vereisten van de wet en dat de gedaagde partij als consument wordt beschouwd. De rechter heeft geoordeeld dat er geen schending was van de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht. De kantonrechter heeft de acceptgirokosten van € 1,50 afgewezen wegens het ontbreken van een grondslag. De resterende hoofdsom van € 152,33 werd toegewezen, aangezien deze niet werd betwist door de gedaagde partij. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, omdat de eisende partij niet had aangegeven vanaf welke datum de gedaagde in verzuim was.

De kantonrechter heeft ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de eisende partij niet had aangegeven vanaf welke datum de gedaagde in verzuim was. De gedaagde partij werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 265,09 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8792681 \ CV EXPL 20-4748
Vonnis van de kantonrechter van 2 december 2020
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Flanderijn,
tegen:
[gedaagde],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het verzoek om uitstel van gedaagde partij.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Eisende partij vordert – samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van een bedrag van € 204,25, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert eisende partij (samengevat) het volgende aan.
Eisende partij heeft op grond van een met gedaagde partij gesloten zorgverzekeringsovereenkomst bedragen bij gedaagde partij in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens eisende partij € 153,83. Daarnaast is gedaagde partij aan haar de wettelijke rente verschuldigd.
Eisende partij berekent de wettelijke rente tot 22 september 2020 op € 2,02. Voorts stelt zij dat gedaagde partij aan haar een vergoeding van € 48,40 voor buitengerechtelijke kosten inclusief btw verschuldigd is.
2.3.
Gedaagde partij heeft, na verkregen uitstel niet meer geantwoord.
2.4.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de dagvaarding aan de voormelde vereisten voldoet.
2.6.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
2.8.
De kantonrechter constateert dat in de gevorderde hoofdsom een bedrag van € 1,50 aan acceptgirokosten is verdisconteerd. Nu eisende partij niet heeft aangegeven op grond waarvan zij deze kosten vordert, zal dit gedeelte van de vordering wegens het ontbreken van een grondslag worden afgewezen.
2.9.
De vordering ten aanzien van de resterende hoofdsom groot € 152,33 staat als niet weersproken tussen partijen vast en behoort als onvoldoende betwist te worden toegewezen.
2.10.
Nu eisende partij niet voldoende specifiek heeft gesteld met ingang vanaf welke data gedaagde partij met de betaling van de aan de hoofdsom onderliggende facturen in verzuim is, zal de wettelijke rente over de resterende hoofdsom worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. Door de daad van dagvaarding is in elk geval verzuim ingetreden.
2.11.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. Alvorens aanspraak bestaat op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, moet kunnen worden vastgesteld dat en met ingang van welke data gedaagde partij in verzuim is. Nu eisende partij echter heeft nagelaten te stellen vanaf welke data gedaagde partij in verzuim is, kunnen de buitengerechtelijke incassokosten niet worden toegewezen.
2.12.
Gedaagde partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,09
  • griffierecht € 124,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 265,09

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 152,33, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 september 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 265,09,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC