ECLI:NL:RBLIM:2020:9510

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
8845113 \ CV EXPL 20-5374
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betaling en wettelijke rente in een zorgverzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de onderlinge waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A. (hierna: CZ) en Bureau Inkomensbeheer B.V. (hierna: BIB q.q.). CZ vorderde betaling van een bedrag van € 465,27, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst met een onderbewindgestelde. De totale achterstand die CZ stelde te hebben, bedroeg € 483,54, met een wettelijke rente van € 14,20 tot 8 oktober 2020 en buitengerechtelijke kosten van € 72,53. De kantonrechter oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de vereisten van de wet en dat BIB q.q. als consument werd beschouwd, waardoor de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht van toepassing waren. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van CZ niet voldoende werd betwist door BIB q.q. en dat de hoofdsom moest worden toegewezen. Echter, de kantonrechter kon niet vaststellen wanneer BIB q.q. in verzuim was, waardoor de buitengerechtelijke incassokosten niet konden worden toegewezen. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. Uiteindelijk werd BIB q.q. veroordeeld tot betaling van € 378,54, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van CZ, die op € 298,96 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8845113 \ CV EXPL 20-5374
Vonnis van de kantonrechter van 2 december 2020
in de zaak van:
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRALE ZORGVERZEKERAARS GROEP, ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Tilburg,
eisende partij,
gemachtigde GGN Mastering Credit B.V.,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUREAU INKOMENSBEHEER B.V.,m.h.o.d.n.
S IBB,in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[naam onderbewindgestelde],
kantoorhoudende Hoofdstraat 81,
6432 GA Hoensbroek,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna CZ, [naam onderbewindgestelde] en BIB q.q. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
CZ vordert – samengevat - veroordeling van BIB q.q. tot betaling van een bedrag van € 465,27, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert CZ (samengevat) het volgende aan.
CZ heeft op grond van een met [naam onderbewindgestelde] gesloten zorgverzekeringsovereenkomst bedragen in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens CZ € 483,54. Daarnaast is BIB q.q. aan haar de wettelijke rente verschuldigd. CZ berekent de wettelijke rente tot 8 oktober 2020 op € 14,20. Voorts stelt zij dat BIB q.q. aan haar een vergoeding van € 72,53 voor buitengerechtelijke kosten inclusief btw verschuldigd is. Op de vordering kan nog een betaald bedrag van € 105,00 in mindering strekken.
2.3.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient CZ de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de dagvaarding aan de voormelde vereisten voldoet.
2.5.
BIB q.q. is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
2.7.
Uit het antwoord van BIB q.q. is de kantonrechter gebleken dat de vordering van CZ niet althans onvoldoende wordt betwist. De vordering ten aanzien van de hoofdsom dient daarom te worden toegewezen.
2.8.
CZ maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Alvorens aanspraak bestaat op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, moet kunnen worden vastgesteld dat en met ingang van welke datum BIB q.q. in verzuim is. CZ stelt dat de vordering betrekking heeft op het eigen risico en/of eigen bijdrage over de periode 01-02-2019 t/m 28-02-2019 en dat er een verzuimtermijn van 14 dagen na factuurdatum geldt. Uit de overgelegde producties blijkt echter dat de gestelde betalingstermijn niet is vermeld in de factuur. Verder is onvoldoende gesteld om vast te stellen dat er op een andere manier verzuim is ingetreden. Nu de verzuim(datum) niet valt vast te stellen, kunnen de buitengerechtelijke incassokosten niet worden toegewezen.
2.9.
Nu niet valt vast te stellen met ingang van welke datum BIB q.q. met de betaling van de aan de hoofdsom onderliggende factuur in verzuim is, zal de wettelijke rente over de resterende hoofdsom worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. Door de daad van dagvaarding is in elk geval verzuim ingetreden.
2.10.
Gelet op de deelbetaling van € 105,00, zal er een bedrag van € 378,54 worden toegewezen.
2.11.
BIB q.q. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van CZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 102,96
  • griffierecht € 124,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 298,96

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt BIB q.q. om aan CZ tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 378,54, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt BIB q.q. in de kosten van de procedure aan de zijde van CZ gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 298,96,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC