ECLI:NL:RBLIM:2020:957

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
C/03/244190 / FA RK 17-4892
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek in omgangsregeling tussen vader en minderjarige met PTSS-problematiek bij de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 februari 2020 een beschikking gegeven in een familiekwestie tussen een vader en een moeder over de omgang met hun minderjarige kind, geboren in 2017. De vader, vertegenwoordigd door mr. S.J.M.P. Hoppers, verzocht om een omgangsregeling met zijn kind, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. J.A.N. Lap, zich verzette tegen deze verzoeken. De moeder heeft een complexe posttraumatische stressstoornis (PTSS) en stelt dat de aanwezigheid van de vader haar psychische toestand verergert. De rechtbank heeft eerder al een tussenbeschikking gegeven waarin een begeleide omgangsregeling (BOR) werd voorgesteld, maar deze is niet van de grond gekomen. De moeder heeft herhaaldelijk verzocht om apart gehoord te worden, wat door de rechtbank is afgewezen, omdat de aanwezigheid van de vader en zijn advocaat noodzakelijk werd geacht voor een eerlijk proces. De rechtbank heeft besloten om een deskundige te benoemen om de psychische toestand van de moeder te onderzoeken en de impact daarvan op de omgangsregeling te beoordelen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat het deskundigenonderzoek is afgerond. De vader wordt aangespoord om geduld te hebben, terwijl de rechtbank het belang van het kind vooropstelt.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/244190 / FA RK 17-4892 en C/03/252323 / FA RK 18-2588
Beschikking van 7 februari 2020
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats 1] , [adres 1] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers;
tegen:
[de moeder],
wonende te [woonplaats 2] , [adres 2] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. J.A.N. Lap,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.
Tevens is ter zitting uitgenodigd:
de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna te noemen de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- de tussen partijen gegeven beschikking, in beide zaken, van 11 juni 2019 waarbij is bepaald dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] voorlopig zal plaatsvinden onder professionele begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR) en de raad voor de kinderbescherming is verzocht uiterlijk 1 maart 2020 de rapportage over het verloop van de BOR in te dienen en tevens te rapporteren en adviseren over het verzoek van de vader betreffende de omgangsregeling en waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden;
- het F9-formulier van 30 augustus 2019 van de vader waarin wordt verzocht een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen;
- het door de raad voor de kinderbescherming ingediende BOR-verslag van de Mutsaersstichting, ingekomen op 24 september 2019;
- de brief van de moeder van 17 oktober 2019;
- de reactie van 21 oktober 2019 van de vader op de brief van de moeder;
- de brief van de raad voor de kinderbescherming van 24 oktober 2019;
- de ‘akte overlegging producties tevens verzoek tot aanhouding en/of separaat horen’ van de moeder, ingekomen op 31 oktober 2019;
- de brief van de GI, ingekomen op 4 november 2019;
- de brief van de vader van 5 november 2019;
- het bericht van de rechtbank van 5 november 2019 aan (de advocaten van) partijen, dat de zaak wordt verwezen naar de meervoudige kamer;
- de ‘akte overlegging producties tevens verzoek separaat horen (op andere dag) ‘, van de moeder, ingekomen op 13 november 2019;
- de akte overlegging producties 23 tot en met 25 van de moeder, ingekomen op 2 december 2019;
- de akte overlegging productie 26 van de moeder, ingekomen op 2 december 2019;
- de akte overlegging productie 27 van de moeder, ingekomen op 6 december 2019;
- de akte overlegging productie 28, tevens akte uitlating/ verzoek separaat horen (op andere dag) en benoemen gerechtelijk deskundige van de moeder, ingekomen op 9 december 2019;
- de nadere mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 10 december 2019 en waarbij zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Hoppers;
- mr. Lap namens de moeder;
- mw. [naam 1] , vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming
(hierna: de raad);
- mw. [naam 2] en mw. [naam 3] , vertegenwoordigsters van de GI.
Ter zitting is door de vader een brief overgelegd.
1.2.
Na de mondelinge behandeling zijn de navolgende stukken nog ingekomen:
- de bij brief van 18 december 2019 opgestelde vragen van de raad aan een te benoemen deskundige;
- de bij brief van 31 december 2019 opgestelde vragen van de vader aan een te benoemen deskundige.

2.De oorspronkelijke verzoeken

2.1.
De vader heeft oorspronkelijk verzocht om aan hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] te erkennen. De rechtbank heeft bij beschikking van 21 juni 2018 toestemming verleend om [minderjarige] te erkennen. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft deze beschikking bekrachtigd bij beschikking van 25 april 2019.
Daarnaast heeft de vader verzocht een (opbouwende) omgangsregeling vast te stellen en – nadat erkenning heeft plaatsgevonden – hem mede te belasten met het gezag over [minderjarige] en te bepalen dat de moeder de vader maandelijks dient te informeren over het welzijn van [minderjarige] , onder toezending van een recente foto.
De vader heeft voorts door middel van een provisionele voorziening gevraagd om een omgangsregeling vast te stellen. In die zaak is bij beschikking van 14 augustus 2018 aan de raad voor de kinderbescherming gevraagd om rapport en advies uit te brengen omtrent de omgangsregeling.
In beide zaken is vervolgens bij beschikking van 11 juni 2019 een BOR bepaald.
Iedere verdere beslissing is aangehouden.
2.2.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat [minderjarige] met ingang van 24 juli 2019 onder toezicht is gesteld van de GI.

3.De nadere standpunten

3.1.
De raad heeft in zijn schrijven van 23 september 2019, met als bijlage het eindverslag van de BOR, aangegeven dat zo snel mogelijk gestart gaat worden met een onderzoek. Uit het BOR-verslag blijkt dat het de medewerkers van de Mutsaersstichting, ondanks meerdere pogingen, niet is gelukt om contact te krijgen met de moeder.
In zijn brief van 24 oktober 2019 heeft de raad medegedeeld dat de moeder op 8 augustus 2019 een klacht heeft ingediend tegen de raad.
3.2.
De GI heeft in haar schrijven van 29 oktober 2019 aangegeven dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt en gehecht is aan belangrijke personen in zijn leven, de moeder en de grootvader (mz). Er zijn geen zorgen rondom de ontwikkeling van [minderjarige] .
De GI ziet een moeder die goed voor haar kind zorgt en waarin haar netwerk belangrijk is ter ondersteuning als het de moeder door haar PTSS niet lukt om voor [minderjarige] te zorgen. De moeder geeft aan graag te willen werken aan haar PTSS, maar dit lukt niet door de druk die er steeds ligt vanuit verschillende instanties. Het is zo niet mogelijk om de behandeling op te starten.
Vanuit [minderjarige] ziet de GI geen risico om in contact te komen met zijn vader. Wel heeft [minderjarige] een moeder nodig die stabiel is. Indien er een omgangsregeling bepaald zal worden, zal dit effect hebben op de psychische toestand van de moeder en daarmee ook op de ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder zal minder/ niet meer in staat zijn voor [minderjarige] te zorgen, waardoor opa (mz) deze rol op zich moet nemen. De behandelaar vanuit de GGZ onderschrijft dit, maar kan geen voorspellingen doen welk effect dit heeft op de veiligheid van [minderjarige] .
De vader wil zijn zoon graag ontmoeten en staat open voor behandeling.
Het vertrouwen van de ouders in elkaar heeft veel schade opgelopen. De GI vraagt zich dan ook af of de BOR haalbaar is in deze situatie of dat er gekeken moet worden naar een andere begeleide omgangsregeling. Het is echter de vraag welke gevolgen dit kan hebben voor [minderjarige] , gelet op de psychische toestand/ gesteldheid van de moeder.
3.3.
De moeder heeft in haar schrijven van 17 oktober 2019 aangegeven geen meerwaarde te zien in een mondelinge behandeling. De raad dient immers eerst onderzoek te verrichten. Het BOR-traject is niet geslaagd, omdat de Mutsaersstichting herhaaldelijk het verkeerde telefoonnummer van de moeder heeft gebruikt.
Bij akte van 29 oktober 2019 zijn producties overgelegd. De moeder legt in een brief haar situatie uit en geeft aan waarom een omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] is. De moeder is gediagnosticeerd met PTSS. (Begeleide) omgang of de dreiging daarvan brengt bij de moeder grote spanningen teweeg en verergert de PTSS-klachten. De onduidelijkheid over de omgang heeft als gevolg dat de behandeling van de moeder steeds uitgesteld moet worden, tot het moment dat er een definitieve beslissing is. Dit heeft een grote negatieve weerslag op de moeder en daarmee op (de ontwikkeling van) [minderjarige] . Laatstgenoemde is in grote mate afhankelijk van de verzorging en opvoeding van zijn moeder.
Het feit dat deze zaak nu al zo lang speelt is gelegen in het onjuist handelen door de raad, waaronder het op eigen initiatief wijzigen van de diagnoses. In de eerdere rapporten van de raad staan grote fouten. De moeder is een klachtprocedure gestart en minstens een gedeelte van het onderzoek, waarschijnlijk het hele onderzoek, moet volgens de moeder worden overgedaan.
De moeder verzoekt ook om apart gehoord te worden, bij voorkeur op een andere dag zodat ze de vader zeker niet tegen zal komen in het gerechtsgebouw. Als de vader op hetzelfde moment aanwezig zal zijn, is het voor de moeder onmogelijk om aanwezig te zijn.
Bij akte van 13 november 2019, met productie, legt de moeder in een brief uit waarom zij haar verhaal niet kan doen in het bijzijn van de vader en/of zijn advocaat. Zelfs de aanwezigheid van de advocaat van de vader is al een trigger voor de moeder en kan leiden tot een paniekaanval.
Bij akte van 29 november 2019, met producties, is een beknopt puntsgewijs chronologisch overzicht van het medisch dossier van de moeder overgelegd. Hieruit blijkt een ernstige PTSS die tot op heden niet behandelbaar is, omdat de vader nog steeds in beeld is. Pas als er definitieve rust is, inhoudende afwijzing van de verzoeken van de vader, kan de moeder behandeling krijgen.
Een PTSS houdt in dat een minimale trigger (zoals het horen van dezelfde voornaam als de vader) er al voor zorgt dat de moeder in een herbeleving terecht komt. Hierbij voelt, hoort, ziet en beleeft de moeder weer alles als op het moment dat het daadwerkelijk geweld/ misbruik plaatsvond.
Dit alles zorgt voor paniekaanvallen. De moeder had hier aanvankelijk medicatie voor, maar door complicaties is de medicatie gestaakt. Nu er geen beschermende werking meer uitgaat van de medicijnen, is de enige optie er voor te zorgen dat de klachten niet nog meer verergeren/behandeling krijgen, door middel van afwijzing van de verzoeken. Het laten voortduren zal er voor zorgen dat de PTSS onbehandelbaar wordt.
Bij akte van 9 december 2019 verzoekt de moeder nogmaals om apart gehoord te worden. Dit zou eenvoudig te realiseren moeten zijn, ook als de zaak door een meervoudige kamer behandeld moet worden. Processuele overwegingen van praktische aard behoren niet ten grondslag te liggen aan een inhoudelijke beoordeling van dit verzoek. Het proces zou niet eerlijk verlopen. De moeder heeft het recht gehoord te worden en zij wenst daarvan gebruik te maken.
Voorts wordt bij diezelfde akte verzocht om een gerechtelijk deskundige te benoemen die de medische situatie van de moeder onderzoekt, zodat hierover duidelijkheid zal ontstaan. Voor een juist beeld moet een psychiater worden benoemd.
Voor wat betreft het schrijven van de GI merkt de moeder op dat het niet zo is dat behandeling voor haar PTSS niet kan starten vanwege druk vanuit instanties, maar vanwege de directe of indirecte aanwezigheid van de vader.
Volgens de moeder zijn er wel risicofactoren bij de vader aanwezig en zijn dat contra-indicaties voor omgang. De GI had een nader onderzoek moeten starten.
Als er omgang komt zal dit inderdaad effect hebben op de psychische toestand van de moeder en op de ontwikkeling van [minderjarige] . Volgens de moeder is omgang in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . De moeder zal niet meer in staat zijn voor [minderjarige] te zorgen en dat zal zeer grote negatieve consequenties hebben voor [minderjarige] .
Als gevolg van het handelen van de vader tijdens en na de relatie heeft de moeder een ernstige complexe PTSS opgelopen. Het is voor haar onmogelijk om nog enige vorm van vertrouwen in de vader te hebben of te krijgen.
Terecht vraagt de GI zich af of een BOR 3 haalbaar is. Een BOR 3 is echter de meest intensieve begeleide vorm van een omgangsregeling. Als dat al niet haalbaar is, is de vraag wat voor BOR dan wel.
De moeder merkt voorts op dat nergens uit blijkt dat [minderjarige] enig belang heeft bij omgang met zijn vader.
3.4.
De vader heeft bij schrijven van 5 november 2019 bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de moeder om een separate mondelinge behandeling te plannen. De vader heeft de moeder nooit een strobreed in de weg gelegd. De moeder creëert haar eigen werkelijkheid. Indien en voor zover het verzoek wordt gehonoreerd, dient de advocaat van de vader wel aanwezig te zijn.
4. De mondelinge behandeling
4.1.
Ter zitting is door en namens de vader aangegeven dat de brief van de GI niet is ontvangen. Bij de vader rijst de vraag waar dit allemaal heen gaat. De moeder stelt dat alle verzoeken moeten worden afgewezen, anders is er geen behandeling voor haar PTSS mogelijk. Behandeling is niet mogelijk als de vader in beeld blijft. De vader is echter de vader en zal altijd in beeld blijven. [minderjarige] bestaat voor de helft uit zijn vader. Als alles zo doorgaat zal [minderjarige] nooit voor het deel van de vader erkend worden in zijn identiteit.
De moeder zet de vader als een dader neer, maar de vader heeft de moeder nooit mishandeld of verkracht. Voor de vader is nu wel een grens bereikt. De moeder wordt telkens een podium geboden. De vader is het slachtoffer, hij wacht al twee jaar om zijn zoon te mogen zien. Hij bewandelt de juridische wegen.
Het is de vader niet duidelijk op welk daadwerkelijk geweld en misbruik de moeder doelt. In november 2017 heeft de moeder, tijdens de zwangerschap, EDMR behandeling gehad. Dat was gericht op het misbruik van de moeder door haar moeder. Nu wordt ineens alles op de vader gegooid en veroorzaakt hij de PTSS. [minderjarige] groeit nu op met het idee dat zijn vader een crimineel is. De moeder doet er alles aan om te voorkomen dat de vader [minderjarige] kan zien; ze wil in het leven van [minderjarige] geen vader.
Aan de raad wordt verzocht om een onderzoek in te stellen of een uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is. Dit is weliswaar heel heftig, maar met de moeder gaat het duidelijk niet goed. De vader heeft alleen de juridische wegen bewandeld; hij triggert de moeder niet.
De vader weet niets van een door de moeder tegen hem gedane aangifte.
Het is een machtsspel geworden en de moeder speelt er mee. De trigger voor de moeder, de vader, zal er altijd blijven. Als de moeder naar [minderjarige] kijkt, zal ze een stukje van de vader zien. De moeder zal er mee om moeten leren gaan.
Voor wat betreft de benoeming van een deskundige wordt opgemerkt dat dit een lastig vraagstuk is. Er ligt een diagnose PTSS, althans dat stelt de moeder. De moeder creëert haar eigen werkelijkheid. Het is misschien wel een opening als een deskundige iets vaststelt, maar dat mag niet aan een omgangsregeling in de weg staan.
4.2.
Namens de moeder is aangegeven dat het correct is dat de moeder ergens afgelopen zomer aangifte heeft gedaan tegen de vader. Hier is de advocaat echter niet bij betrokken.
De moeder is ziek, ze heeft een zeer complexe PTSS. Als ze wordt getriggerd krijgt ze een herbeleving en kan ze niet goed functioneren.
PTSS is niet te zien. Men kan niet ‘de schouders er onder zetten’ en verder gaan. Een nader onderzoek is nodig voor de ernst van de PTSS, zodat duidelijk wordt wat er met de moeder aan de hand is en hoe ernstig het is. Er is sprake van een ernstige situatie, de moeder heeft veel last van de PTSS. Dit is ook nog erger geworden, omdat de moeder zich hier niet in gehoord voelt.
[minderjarige] behoeft er geen schade van te ondervinden dat er geen vader in zijn leven is.
Partijen ging tijdens de relatie op een respectloze wijze met elkaar om.
De BOR is niet van de grond gekomen en de vraag is hoe nu verder. Het rapport van de raad is gedateerd en de moeder wil dat rapport hersteld zien. Er moet een nieuw onderzoek komen. De raad heeft behandelaars van de moeder benaderd, maar slechts een deel in het rapport gezet. De moeder wil het hele verhaal op tafel hebben.
De moeder persisteert bij haar verzoek om apart gehoord te worden.
Voor nu zouden alle beslissingen aangehouden moeten worden en zou een deskundige benoemd moeten worden. Die kan de medische situatie in kaart brengen.
Deze procedure blijft hoe dan ook voor de moeder een trigger. De belangrijkste trigger is nu deze procedure en de dreiging die er van uitgaat en contact met de vader. De procedure moet verdwijnen, eerder kan de moeder niet met behandeling starten.
De procedure kan niet ‘uitgegumd’ worden, maar het kan wel dat de vader geen rol wordt gegeven in het leven van [minderjarige] . Nu niet en in de toekomst niet. Voor [minderjarige] is dat niet schadelijk.
Het kan natuurlijk zo zijn dat de vader over een jaar weer een procedure start; dat zou uitermate vervelend zijn. Er had geen erkenning moeten plaatsvinden. De moeder kan [minderjarige] alleen opvoeden, ze heeft de vader niet nodig. De moeder ontkent het bestaan van de vader niet en ze zal [minderjarige] ook vertellen over zijn vader, als hij de juiste leeftijd heeft. In de visie van de moeder is er geen vader.
Een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] zonder dat de moeder betrokken wordt is niet mogelijk. Dat de vader betrokken wordt is al een trigger voor de moeder en is voldoende voor een paniekaanval.
Over [minderjarige] zijn er geen zorgen, hij ontwikkelt zich goed. De moeder kan hem bieden wat hij nodig heeft. Een uithuisplaatsing zou inhouden dat [minderjarige] met het badwater wordt weggegooid. Hij is gehecht aan de moeder en het gaat goed met hem. Een uithuisplaatsing is dan ook niet in zijn belang; dan wordt hij uit zijn vertrouwde omgeving weggehaald.
4.3.
De raad heeft ter zitting aangegeven dat er in maart 2019 een onderzoek is geweest en dat daaruit naar voren is gekomen dat een BOR 3 nodig was. De moeder accepteert de volledige identiteit van [minderjarige] niet.
De raad blijft er bij dat de moeder niet handelt in het belang van [minderjarige] . De moeder ontkent één deel van [minderjarige] of labelt het deel van de vader negatief. Dit is zeer schadelijk voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] en de raad heeft hier grote zorgen over.
In zijn puberteit zal [minderjarige] willen weten wie hij is. Tot die tijd krijgt hij echter geen ruimte om zijn eigen identiteit te ontwikkelen. Het is niet te zeggen op welke leeftijd dit naar boven komt, maar het is in ieder geval zeer schadelijk voor zijn identiteitsontwikkeling.
De problemen zijn in dit geval zo extreem dat dit de ontwikkeling van [minderjarige] niet ten goede zal komen. Wellicht is een uithuisplaatsing de enige optie, maar ook dat is zeer schadelijk, met name voor de algehele ontwikkeling. Hier moet weloverwogen naar gekeken worden en bekeken worden wat het ‘minst slecht’ is.
Er komt een nieuw onderzoek. De moeder heeft een klacht ingediend en er heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden. Er komen in ieder geval twee nieuwe raadsonderzoekers.
De visie van behandelaars kan worden meegenomen. De ontwikkeling van [minderjarige] kan echter niet afhankelijk zijn van de vraag of een behandeling bij een ouder aanslaat. Het is duidelijk dat de moeder behandeling nodig heeft, maar het kan niet zo zijn dat [minderjarige] de komende jaren geen contact kan hebben met zijn vader, omdat dit voor de moeder nodig is. De moeder moet beide processen aangaan.
De aanvullende rapportage wordt rond maart 2020 verwacht, wellicht kan dat worden meegenomen in het deskundigen onderzoek.
4.4.
Namens de GI is aangegeven dat [minderjarige] zich nu goed ontwikkelt en dat er geen zorgen zijn. Hij heeft een goed contact met de familie van de moeder.
De GI ziet geen risico’s voor contact tussen de vader en [minderjarige] . De moeder vindt dat lastig en zal dat niet accepteren.
Als er een omgangsregeling wordt bepaald is de vraag in hoeverre de moeder stabiel blijft en of ze [minderjarige] kan blijven opvoeden.
Bij een BOR 3 wordt ouders gevraagd om samen te werken, maar dat is in dit geval onmogelijk. Er zou een (begeleide) omgangsregeling moeten komen, waarbij de ouders niet hoeven samen te werken, maar de vader [minderjarige] wel kan zien.

5.Het oordeel van de rechtbank

Verzoek om apart gehoord te worden
5.1.
Door de moeder is bij akte van 29 oktober 2019 verzocht om separaat gehoord te worden. Door de vader is hier, bij F-9 formulier van 5 november 2019, bezwaar tegen gemaakt. Aan (de advocaten van) partijen is op 8 november 2019 bericht dat de moeder op een ander (eerder) tijdstip gehoord kan worden, in aanwezigheid van haar advocaat en de advocaat van de vader.
Op 13 november 2019 heeft de moeder verzocht om separaat gehoord te worden, op een andere dag, welke dag en tijd dan onbekend moeten zijn voor de vader en zijn advocaat. Voorts wenst de moeder dat de advocaat van de vader niet aanwezig is bij het separaat verhoor. Aan de advocaten is bericht dat aan het verzoek van de moeder niet zal worden voldaan. In het kader van hoor en wederhoor acht de rechtbank het van belang dat de advocaat van de vader aanwezig is bij de separate behandeling.
Op 3 december 2019 is door de moeder een verzoek heroverweging separaat horen op een andere dag ingediend. Verzocht wordt om de moeder op een andere dag te horen, waarbij dan bepaald wordt dat de vader geen kennis zal hebben van het moment van apart horen en voorts om een beveiligingsmedewerker in de zaal aanwezig te laten zijn.
De rechtbank heeft de advocaat van de moeder in eerste instantie telefonisch bericht dat aan het eerste verzoek niet zal worden voldaan en dat een beveiligingsmedewerker in de zaal akkoord is.
De rechtbank heeft de advocaat van de moeder dit bevestigd bij e-mail van 6 december 2019, waarbij zij haar standpunt ten aanzien van de aanwezigheid van de beveiligingsmedewerker heeft gewijzigd. De rechtbank ziet daarin geen toegevoegde waarde en bovendien betekent dat iets voor de bezetting van beveiliging van de rechtbank. Aangegeven is dat het de moeder uiteraard vrij staat om haar eigen beveiliging mee te nemen.
Op 9 december 2019 is door de moeder een akte uitlating/verzoek separaat horen (op andere dag) ingediend. Aangegeven wordt dat de moeder heeft besloten niet aanwezig te zijn (op het andere tijdstip) op 10 december 2019. Zij heeft ter compensatie een persoonlijke brief geschreven. De moeder verzoekt om gehoord te worden buiten aanwezigheid van de vader, waarbij de vader geen kennis zal hebben van het moment van die mondelinge behandeling, en waarbij een beveiligingsmedewerker aanwezig is. Volgens de moeder is dit relatief eenvoudig te realiseren, zonder de goede procesorde te schaden. Zij beroept zich op artikel 6 EVRM; het is haar recht om gehoord te worden. Indien dit niet het geval is, verloopt het proces niet eerlijk. Hoor en wederhoor is een fundamenteel beginsel van het Nederlands procesrecht en dit wordt geschonden op het moment dat de moeder in deze zaak niet wordt gehoord, omdat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de gevolgen van haar ziekte.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat zij zo veel als mogelijk aan de wensen van de moeder tegemoet is gekomen door haar (apart) te horen op een ander tijdstip op dezelfde dag. De moeder heeft hier, om haar moverende redenen, geen gebruik van gemaakt. Als eerder aangegeven door de rechtbank was het planningtechnisch onmogelijk om de moeder op een andere dag te horen. De beginselen van een goede procesorde, hoor en wederhoor, gelden uiteraard ook andersom. De vader, in ieder geval zijn advocaat, dient in de gelegenheid te zijn om te reageren op hetgeen de moeder aangeeft en dit was niet te realiseren op de wijze als door de moeder verzocht. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat, naast het eigen schrijven van de moeder, haar advocaat haar visie duidelijk heeft gemaakt. Op dit moment wordt er dan ook geen meerwaarde gezien in het (alsnog) apart horen van de moeder.
Benoeming deskundige
5.3.
Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft in haar beschikking van 25 april 2019 reeds overwogen:
“ Uit de nagekomen stukken van 14 maart 2019 en de ter zitting overgelegde stukken blijkt dat het momenteel niet goed gaat met de moeder: zij is kwetsbaar en ondervindt psychische problemen. De moeder kampt met spanningen, slaapproblemen en een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Sinds januari 2019 slikt zij antidepressiva. Voor het hof is voldoende vast komen te staan dat de moeder op dit moment op emotioneel gebied een zware periode in haar leven doormaakt. Wat echter niet is vast komen te staan, is dat dit direct te herleiden is tot de erkenning. Gezien de dossierinhoud, het daaruit vast te stellen verloop der gebeurtenissen in deze zaak en het verhandelde ter zitting stelt het hof vast dat de moeder haar verhaal in de loop der tijd is gaan bijstellen. Het hof wijst hiertoe op de inhoud van het verweerschrift in eerste aanleg, de punten 2 tot en met 27. Er is sprake van één door de vrouw gesteld en door de vader betwist incident, het trap incident, dat zich voordeed bij het einde van de relatie, nummers 14, 15 en 16. In het stuk ‘aantekeningen ten behoeve van de zitting’ van de kant van de advocaat van de moeder, komt er een beschuldiging bij: gedwongen seks. In de mail van de moeder aan haar advocaat van 14 mei 2018 wordt als beschuldiging toegevoegd het gewelddadig karakter van de vader. De moeder voert aan dat zij pas geleidelijk aan toe kon komen aan haar beschrijving van de daden van de vader door haar eigen verleden, waarin sprak is geweest van seksueel misbruik tijdens de jeugd van de moeder. De vader heeft de beschuldigingen aan zijn adres ontkend en er op gewezen dat de stellingen van de moeder niet door behoorlijke onderbouwing worden ondersteund.(..)
De raad heeft in zijn conceptrapportage op 28 februari 2019 geadviseerd om een begeleide proefomgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige] conform een BOR III traject. De moeder is op 1 maart 2019 – één dag nadat zij het conceptrapport had ontvangen – zo in paniek geraakt van dit advies dat zij bij de crisisdienst is beland. Sindsdien verkeert de moeder, zoals blijkt uit haar medisch dossier dat zij in het geding heeft gebracht, in een diepe crisis, waarbij zij zichzelf niet meer onder controle kan krijgen. Zij heeft paniekaanvallen en huilbuien waarbij zij last heeft van hyperventilatie.(..)
De vader is deze procedure in december 2017 gestart en die heeft er al die tijd niet toe geleid dat de moeder psychisch is ingestort, zoals nu het geval lijkt te zijn één dag nadat de raad het BOR III-advies uitbracht.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar psychische problemen direct verband houden met het feit dat de vader [minderjarige] wenst te erkennen. Het hof vindt in dit oordeel steun in de volgende ter zitting van het hof afgelegde verklaring van de bijzondere curator:
“De moeder is enorm gekwetst is door het einde van de relatie en zij wil erkenning voor het leed dat haar is aangedaan. Ik kwam daar niet doorheen. Zij gaf aan dat ze een vader voor [minderjarige] prettig zou vinden, maar echt nodig vindt ze dit niet. Mijn eerste gesprek met de moeder was heel anders dan de situatie nu: het werd steeds groter en erger. Mijn persoonlijke indruk bij het tweede gesprek dat ik met de moeder had, is dat de moeder het niet meer overzag. Ze schrok van wat er verder stond te gebeuren. De vader kwam steeds dichterbij en hij kwam terug in haar leven in de rol als vader van [minderjarige] . De moeder heeft zich hier met man en macht tegen verzet. Met alles wat haar ten dienst stond, heeft ze geprobeerd om hem weg te houden. Dat is wat me is opgevallen. Ik adviseerde de moeder om hulp te zoeken. Toen bracht de moeder verkrachtingen en mishandelingen ter sprake en haar trauma’s.”
Het hof kent gewicht toe aan deze verklaring en de indruk die de bijzondere curator heeft gekregen van beide ouders. Het hof acht het opvallend dat de beschuldigingen van de moeder aan het adres van de vader en de psychische problemen waarmee de moeder kampt steeds verder toenamen naarmate de rol van de vader groeide.”
De rechtbank is van oordeel dat van bovengenoemde nog immer sprake is. De moeder heeft in haar eigen brief, ingekomen op 5 november 2019, haar huidige situatie beschreven. Hieruit blijkt dat door het advies van de raad en de door de rechtbank opgelegde BOR de moeder zich ziek heeft moeten melden, vanaf 1 maart 2019, en dat haar contract niet verlengd gaat worden. Ze geeft aan dat ze naar de voedselbank zal moeten. Ze stelt dat zij nog niet behandeld kan worden voor haar PTSS, omdat duidelijkheid met betrekking tot de afwijzing van de verzoeken van de vader, noodzakelijk is. Door de PTSS klachten zou de moeder erg beperkt zijn in haar dagelijks functioneren.
De moeder stelt verder dat het in het belang van [minderjarige] en de moeder is dat de BOR definitief wordt stopgezet. Het mag niet zo zijn, aldus de moeder, dat een stabiel en goed functionerend gezin zo de dupe wordt van een dader (opmerking rechtbank: de vader) van huiselijk geweld, misbruik en geweld tegen het toen nog ongeboren kind.
De rechtbank stelt vast dat de moeder thans stelt dat de vader ook geweld zou hebben gebruikt tegen de toen nog ongeboren [minderjarige] . Dit volgt niet uit de eerder overgelegde producties. Uit productie 23, ingekomen op 2 december 2019, staat op pagina 3 bij 26 maart 2019 ‘(..) last van herbelevingen en paniekaanvallen door lichamelijk, geestelijk en seksueel misbruik door ex’. Uit productie 24 bijlage A volgt dat de moeder vindt dat de diagnose PTSS in zijn geheel is veroorzaakt door de vader.
Voorts legt de moeder bij dezelfde productie diverse WhatsApp berichten over uit 2016 en 2017. De rechtbank is van oordeel dat hieruit met name de beleving van de moeder blijkt, maar niet zozeer daadwerkelijke acties van de vader.
De rechtbank kan niet goed plaatsen dat de moeder zelf verklaart dat de aanwezigheid van de advocaat van de vader al een dermate trigger is voor haar angst, dat dit kan leiden tot een paniekaanval. Zelfs het horen van de naam van de vader kan hiertoe leiden. De rechtbank vraagt zich af waarom de moeder al die berichten nog heeft bewaard en zo kan overleggen. De rechtbank vraagt zich af hoe dit zich verhoudt tot haar stelling dat het horen/ vermelden van de naam van de vader de PTSS triggert.
De moeder is zeer strijdbaar en dient klachten en aangiftes in. Daarnaast draagt zij uit dat een vader in het leven van [minderjarige] niet nodig is en dat zij zeer wel in staat is [minderjarige] zonder vader op te voeden. De rechtbank vraagt zich ook hier van af hoe dit zich verhoudt tot haar PTSS stoornis.
5.4.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een onderzoek door een deskundige aangewezen. Er dient duidelijkheid te komen over de vraag of het onwil van de moeder betreft of onmacht al dan niet veroorzaakt door psychiatrische problematiek. Onduidelijk is hoe de psychische problemen van de moeder zich gaan ontwikkelen.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen dan ook toewijzen. Aan het NIFP zal worden verzocht een deskundige voor te dragen, wellicht indien noodzakelijk door een dubbelrapportage van zowel een psychiater als een (neuro)psycholoog.
Door beide partijen en de raad zijn vragen, aan de te benoemen deskundige(n), ingediend. Na bestudering van deze vragen is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat hierin enerzijds veel overlap bestaat en anderzijds dat het suggestieve vragen zijn. De vragen van zowel de vader als de moeder worden grotendeels gedekt door de vragen die de raad heeft voorgesteld. De rechtbank zal derhalve die vragen, met enkele toevoegingen en aanpassingen, overnemen.
De rechtbank is van oordeel dat de navolgende vragen aan de deskundige(n) dienen te worden voorgelegd:
Hoe is de persoonlijkheid en het functioneren van de moeder te beschrijven?
- op basis van klinische impressies
- op basis van psychologisch testonderzoek
- eventuele aandachtspunten
In hoeverre is er sprake van psychiatrische problemen bij de moeder?
Is er sprake van malingering en in hoeverre is dat door een (neuropsychologisch) onderzoek vast te stellen, dan wel uit te sluiten?
Wat is er te zeggen over de relatie tussen de moeder en [minderjarige] ?
- op basis van klinische impressie
- eventueel op basis van de observaties tijdens de interactieobservaties
In hoeverre werken eventuele psychiatrische problemen belemmerend in het pedagogisch en affectief handelen ten opzichte van [minderjarige] ?
Wat zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden en beperkingen van de moeder in relatie tot [minderjarige] ?
- welk inzicht in de eigen pedagogische en affectieve mogelijkheden en beperkingen heeft de moeder?
- eventuele aandachtspunten
Hoe beleeft de moeder de relatie met [minderjarige] en welke factoren zijn van invloed op de relatie met [minderjarige] ?
- hierbij dient in ieder geval vader mee te worden genomen
Hoe worden de mogelijkheden en beperkingen van de moeder ingeschat om de omgang van het kind met de vader vorm te geven en te ondersteunen?
- eventuele aandachtspunten
Welke (contra)indicaties zijn er voor het opstarten van een omgangsregeling met de vader?
- welke positieve en negatieve gevolgen kan dit hebben op de ontwikkelingsgang van het kind op de korte en de langere termijn?
Is het opstarten van de omgangsregeling met de vader te realiseren dusdanig dat de huidige opvoedsituatie er niet onder lijdt, ofwel hoe kan dit vorm krijgen zodanig dat dit de ontwikkeling van [minderjarige] ten goede komt?
- is hierbij professionele begeleiding nodig, en zo ja, aan welke begeleiding wordt gedacht?
- is aan te geven op welke termijn de eventueel geïndiceerde hulp kan aanvangen
Wat zijn (contra)indicaties op het gebied van hulpverlening, begeleiding en behandeling?
- indien er indicaties zijn voor hulpverlening, begeleiding en behandeling: aan welke vorm wordt hierbij gedacht?
- op wie zou deze hulpverlening, begeleiding en behandeling gericht moeten zijn?
- wat zou de doelstelling van deze hulpverlening, begeleiding en behandeling moeten zijn?
- in hoeverre is de moeder in staat en bereid van hulpverlening te profiteren?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling van het kind en opvoeding van het kind door de ouder?
De rechtbank zal het NIFP verzoeken om uiterlijk 21 februari 2020 een of twee deskundige(n) voor te dragen die bereid is (zijn) de onderzoeksopdracht te aanvaarden en vervolgens de kosten van het onderzoek te begroten. Voor deze kosten zal, in beginsel, geen voorschot ten laste van partijen worden gebracht, nu beide partijen op toevoeging procederen (artikel 195 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Het voorschot zal, in beginsel, ten laste van ’s Rijks kas worden gebracht.
Definitieve beslissingen over de kosten voor de deskundige(n) zullen later worden genomen.
Voorts zal de rechtbank het NIFP verzoeken eventuele nadere of andere vragen te formuleren, indien dit in de ogen van het NIFP dan wel de voorgestelde deskundige(n) (meer) aangewezen is voor het onderzoek dat de rechtbank voor ogen staat. Indien meer of andere informatie nodig is dan uit deze beschikking blijkt, kan het NIFP de rechtbank schriftelijk om nadere gegevens (uit het dossier) vragen alvorens een deskundige(n) voor te stellen en nadere of andere vragen te formuleren. Nadat een deskundige is voorgedragen en eventuele nadere of andere vragen zijn geformuleerd, zal de rechtbank een beschikking wijzen met daarin het verzoek om een deskundigenbericht uit te brengen omtrent de in die beschikking op te nemen vragen.
5.5.
Het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling, is naar het oordeel van de rechtbank, nu niet in belang van [minderjarige] . Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, is overduidelijk dat de moeder hier nu niet aan gaat meewerken. Omdat de effecten hiervan op [minderjarige] niet in te schatten zijn, moet de vader (nog meer) geduld hebben. De rechtbank vindt het prijzenswaardig dat de vader hierin het belang van [minderjarige] voorop stelt. Voordat nadere beslissingen genomen kunnen worden, moet het onderzoek door de deskundige zijn afgerond. Het nadere raadsonderzoek dient in afwachting hiervan dan ook nog niet te starten zodat de uitkomsten van het deskundigenonderzoek worden meegenomen in het nadere raadsonderzoek.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verzoekt het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Zuid-Nederland, Postbus 26, 5201 AA, 's Hertogenbosch ,
Telefoon: 088 071 03 00 (algemeen)
E-mail:
NIFPZuidNederland@dji.minjus.nl
om te bemiddelen bij de benoeming van (een) onafhankelijke deskundige(n) voor het verrichten van een onderzoek ter beantwoording van de in rechtsoverweging 5.4 vermelde vragen;
6.2.
verzoekt het NIFP de rechtbank te berichten zoals bedoeld in rechtsoverweging 5.4. op uiterlijk 21 februari 2020;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan;
6.4.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.Th.M. Raab (voorzitter), mr. C.M.J. van den Acker en mr. S.A.M.C. van de Winkel, allen kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van L. Reijnders-Verlinden, griffier, op 7 februari 2020.