ECLI:NL:RBLIM:2020:9633

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
C/03/269072 / HA RK 19-202
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot heropening van de vereffening van een besloten vennootschap wegens onvoldoende aannemelijkheid van toekomstige baten

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is op 17 november 2020 uitspraak gedaan in de zaak van een besloten vennootschap die verzocht om heropening van de vereffening. Het verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G.M. Daemen, stelde dat er een potentiële toekomstige bate aanwezig was, namelijk de overwaarde van een bestelbus die aan de vennootschap zou toebehoren. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er op het moment van ontbinding van de vennootschap geen baten meer aanwezig waren en dat het verzoekster niet was gelukt om voldoende aannemelijk te maken dat er nog een (potentiële) bate aanwezig was. De rechtbank overwoog dat het enkele feit dat een schuldeiser zich meldt, niet voldoende is om tot heropening over te gaan als er geen baten te verwachten zijn. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot heropening van de vereffening moest worden afgewezen, omdat de verzoekster niet had aangetoond dat er nog activa in de vennootschap aanwezig waren of dat er voldoende verhaalsmogelijkheden bestonden. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en de verzoekster in beginsel veroordeeld in de kosten van de procedure, maar omdat de belanghebbende verzocht had om de kosten op nihil te begroten, bleef een proceskostenveroordeling achterwege.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: C/03/269072 / HA RK 19-202
Beschikking van 17 november 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] .,
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats 1]
verzoekster,
advocaat mr. J.G.M. Daemen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[belanghebbende],
laatstelijk statutair gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats 2] ,
thans kantoorhoudend te [vestigingsplaats 3] , [adres] ,
belanghebbende,
verschenen [naam 1] in persoon.
Partijen zullen nader [verzoekster] en [belanghebbende] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 25,
  • de op voorhand door dhr. [naam 1] aan de rechtbank gezonden spreeknotities met bijlagen 1 t/m 4 voor de mondelinge behandeling op 3 december 2019,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 3 december 2019.
1.2.
Ter zitting zijn verschenen:
- [naam 2] , namens [verzoekster] , bijgestaan door mr. Daemen,
- [naam 1] (hierna: [naam 1] ), namens [belanghebbende] .
1.3.
In overleg met partijen is de beslissing op het verzoek aangehouden, waarbij partijen tot 10 januari 2020 de gelegenheid hebben gekregen de rechtbank te berichten of tussen partijen een regeling tot stand is gekomen.
1.4.
Op 4 december is door [belanghebbende] een wrakingsverzoek ingediend (zaaknummer C/03/271967/ HA RK 19-258). De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken van deze rechtbank heeft dit verzoek bij beslissing van 28 augustus 2020 afgewezen.
1.5.
Vervolgens is bepaald dat heden op het verzoek tot heropening van de vereffening zal worden beslist.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot heropening van de vereffening van de rechtspersoon [belanghebbende] en benoeming van een vereffenaar als bedoeld in art. 2:23c BW onder veroordeling van [belanghebbende] in de kosten van deze procedure. [verzoekster] heeft daartoe – voor zover relevant – het volgende gesteld.
2.1.1.
[belanghebbende] heeft vanaf januari 2018 een Mercedes Benz E 220 D ST met kenteken [kenteken] (hierna: de bestelbus) gehuurd van [verzoekster] . De bedoeling was dat [belanghebbende] de bestelbus in juli 2018 zou kopen voor een bedrag van € 59.995,00 met financiering door Mercedes-Benz Financial Services Nederland B.V. (hierna: FS). Deze huurovereenkomst is in juli 2018 verlengd waarbij een huurtermijn gold van € 1.395,00 per maand. De huurtermijnen van juli tot en met december 2018 zijn niet betaald.
2.1.2.
[belanghebbende] heeft de bestelbus bij overeenkomst van 7 december 2018 alsnog van [verzoekster] gekocht voor de oorspronkelijk overeengekomen koopprijs van € 59.995,00 en heeft op dezelfde datum een financiële leaseovereenkomst gesloten met FS met nummer 2158323 (hierna: de leaseovereenkomst) en een looptijd van 60 maanden. Art. 7 van de leaseovereenkomst luidt:
“De Cliënt heeft tegelijk bij of voorafgaande aan de aflevering namens FS een aanbetaling (…) aan de Dealer voldaan. De Dealer verklaart door ondertekening van deze overeenkomst dit bedrag te hebben ontvangen en de eigendom van het voertuig hierbij over te dragen aan FS.”[verzoekster] heeft alleen de eerste bladzijde van deze overeenkomst overgelegd.
2.1.3.
[verzoekster] heeft de auto zonder de aanbetaling te hebben ontvangen aan [belanghebbende] afgegeven en naderhand met haar afgesproken dat de aanbetaling aan haar in termijnen zal worden voldaan uit de btw-teruggave.
2.1.4.
[verzoekster] heeft in februari 2019 ontdekt dat [belanghebbende] aan FS heeft gevraagd de leaseovereenkomst te mogen beëindigen of over te dragen aan een derde. FS heeft aangeboden dat de leaseovereenkomst boetevrij kan worden beëindigd voor een bedrag van € 39.202,34 bij herfinanciering.
2.1.5.
[verzoekster] heeft vervolgens [belanghebbende] aangemaand en is met haar in onderhandeling getreden over betaling van haar vordering van in totaal € 26.746,80 (de overeengekomen aanbetaling en een reparatiefactuur van € 6.751,80), maar dat heeft niet tot resultaat geleid. [verzoekster] heeft [belanghebbende] vervolgens gedagvaard bij exploot van 15 maart 2019 en betaling van voormeld bedrag gevorderd, vermeerderd met rente en (proces)kosten. Deze vorderingen zijn toegewezen bij vonnis van de kantonrechter van 17 juli 2019.
2.1.6.
[belanghebbende] is ontbonden met ingang van 6 mei 2019 en op 7 mei 2019 uitgeschreven uit het handelsregister omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn (een zogenoemde turboliquidatie). [naam 1] was tot 6 mei 2019 alleen/zelfstandig bevoegd directeur en enig aandeelhouder van [belanghebbende] en is sindsdien bewaarder van de boeken.
2.1.7.
[verzoekster] heeft bij verzoekschrift van 29 mei 2019 verzocht [belanghebbende] failliet te verklaren, welk verzoek bij beschikking van 18 juni 2019 is afgewezen bij gebrek aan steunvorderingen (die bleken betaald te zijn door [naam bv 1] , een vennootschap gevestigd op het oorspronkelijke adres van [belanghebbende] en getrapt bestuurd door [naam 1] ).
2.1.8.
De bestelbus had een overwaarde van € 20.000,00 en is zonder compensatie aan [belanghebbende] onttrokken. Het is hoogst aannemelijk dat de bedrijfsactiviteiten en andere activa bewust zonder tegenprestatie zijn overgedragen aan een van de andere vennootschappen waarvan [naam 1] bestuurder is en die gevestigd zijn op het oorspronkelijke adres van [belanghebbende] en vergelijkbare bedrijfsactiviteiten uitoefenen, te weten [naam bv 2] , [naam bv 3] en [naam bv 1] Voormeld handelen van [naam 1] is onrechtmatig jegens [verzoekster] als crediteur.
2.2.
Namens [belanghebbende] heeft [naam 1] gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt de gevraagde heropening af te wijzen en [verzoekster] te veroordelen in de kosten van het geding, aan de zijde van [belanghebbende] te begroten op nihil. Hij stelt – voor zover relevant – het volgende.
2.2.1.
Op 6 mei 2019 waren er in [belanghebbende] enkel nog schulden, geen activa. Een eigen aangifte faillissement was door het ontbreken van activa niet mogelijk want de faillissementskosten konden niet worden voldaan. [naam 1] heeft de aangewezen weg van art. 2:19 BW gevolgd.
2.2.2.
[belanghebbende] heeft de bestelbus gekocht op 7 juli 2018 met een kilometerstand van 25.000 op de teller.
2.2.3.
Bij het aangaan van de financieringsovereenkomst had de bestelbus een inruilwaarde van circa € 34.631,00 (kilometerstand circa 60.000). Uit de brief van FS blijkt dat de financieringslast op 20 februari 2019 nog € 43.342,69 was. De waarde van de bestelbus was toen aanmerkelijk lager, uitgaande van kilometerstand van 80.000 circa € 33.370,00.
2.2.4.
[naam bv 1] heeft enkel de lopende financiering van de bestelbus overgenomen. De andere vennootschappen waar [naam 1] bestuurder van is hebben andere bedrijfsactiviteiten dan [belanghebbende] en hebben geen activiteiten of activa van [belanghebbende] overgenomen: [naam bv 2] handelt in schadeauto’s en onderdelen daarvan, [naam bv 3] doet beheer en management en [naam bv 1] doet autodemontage en in- en verkoop van gebruikte auto onderdelen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de beoordeling moet, op grond van het bepaalde in artikel 2:23c BW, voorop worden gesteld dat voor toewijzing van een verzoek tot heropening van de vereffening voldoende is dat de gestelde vordering en/of de (potentiële) bate voldoende aannemelijk is/zijn gemaakt om die heropening te rechtvaardigen, waarbij de rechter terughoudend dient te toetsen of aan dit vereiste is voldaan (HR 11 oktober 1991, NJ 1992, 132 en Hoge Raad 2 oktober 1998, NJ 1999, 194).
3.2.
Het enkele feit dat zich een schuldeiser meldt, is in beginsel voldoende om tot heropening over te gaan. Indien er echter geen baten (te verwachten) zijn, is dit zinloos en belang bij heropening zal dan in het algemeen ontbreken. Dit brengt met zich mee dat een verzoeker aannemelijk dient te maken dat er nog een (potentiële) bate aanwezig is (ECLI:NL:GHDHA:2018:1677). [verzoekster] heeft in dit kader gewezen op de overwaarde van de bestelbus van circa € 20.000,00 en op de nog aanhangig te maken procedure wegens bestuurdersaansprakelijkheid jegens [naam 1] .
3.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is vast komen te staan dat er op het moment van de ontbinding van de vennootschap geen baten in de vennootschap meer aanwezig waren. Dit wordt bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt genomen.
3.4.
[verzoekster] stelt dat er een potentiële toekomstige bate tot het vermogen van [belanghebbende] behoort. De rechtbank stelt vast dat de nog niet aanhangige procedure wegens bestuurdersaansprakelijkheid slechts een nieuwe bate zal opleveren indien er zowel een veroordelend vonnis zal worden gewezen in die nog te entameren procedure, dat vonnis verhaalbaar zal blijken op [naam 1] , de kosten van zowel de heropening van de vereffening, waaronder de vergoeding van de werkzaamheden van de vereffenaar als de kosten van de procedure wegens bestuurdersaansprakelijkheid uit de opbrengst kunnen worden voldaan én er vervolgens nog een surplus resteert om aan [verzoekster] uit te keren.
Dat dit het geval zal zijn is vooralsnog door [verzoekster] niet aannemelijk gemaakt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.4.1.
[verzoekster] stelt dat [naam 1] , als alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder, de bestelbus aan het vermogen van [belanghebbende] heeft onttrokken door deze zonder tegenprestatie over te dragen aan [naam bv 1] en aldus onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank kan echter op grond van de stellingen van [verzoekster] niet vaststellen dat de bestelbus tot het vermogen van [belanghebbende] behoorde, immers het bepaalde in art. 7 van de leaseovereenkomst doet vermoeden dat dit niet het geval is (zie rov. 2.1.2.). Bovendien heeft [verzoekster] haar stelling dat de bestelbus een overwaarde had niet cijfermatig onderbouwd en zij heeft het met cijfers gestaafde verweer van [naam 1] dat de waarde van de bestelbus ten tijde van de ‘overdracht’ aan [naam bv 1] lager was dan de daarop rustende financieringslast, niet concreet betwist.
3.4.2.
[verzoekster] heeft voorts niet concreet onderbouwd dat er op het moment van de ontbinding of kort daarvoor nog andere activa in het vermogen van [belanghebbende] aanwezig waren, noch gesteld welke waarde aan de beweerdelijk onttrokken activa zou moeten worden toegekend. [verzoekster] heeft aldus onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de nog te entameren vordering tegen [naam 1] tot een veroordelend vonnis zou leiden.
3.5.
[verzoekster] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er voldoende aanwijzingen voor verhaalsmogelijkheden bestaan indien de procedure wegens bestuurdersaansprakelijkheid tot een veroordelend vonnis zou leiden.
3.6.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat [verzoekster] tot op heden niet heeft aangeboden de kosten van de vereffening voor te schieten. De rechtbank is van oordeel dat van een door haar te benoemen vereffenaar niet kan worden gevergd dat deze zijn werkzaamheden zonder vergoeding zou moeten verrichten. Daar komt nog bij dat [verzoekster] ook heeft nagelaten aan de rechtbank kenbaar te maken dat er, en zo ja welke, onafhankelijke professionele vereffenaars bereid zijn als zodanig in dit dossier te worden benoemd.
3.7.
De rechtbank zal het verzoek op grond van al het bovenstaande afwijzen. [verzoekster] dient in beginsel te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, maar nu [belanghebbende] heeft verzocht haar kosten te begroten op nihil, kan een proceskostenveroordeling achterwege blijven.

4.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot heropening van de vereffening van het vermogen van [belanghebbende] , laatstelijk gevestigd en kantoorhoudend te Kerkrade, af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020 . [1]

Voetnoten

1.type: JvdH/WE