ECLI:NL:RBLIM:2020:9819

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
8366647 CV EXPL 20-991
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van transitievergoeding en beoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van een slapend dienstverband

In deze zaak vordert de eisende partij, die sinds 1979 in dienst is van Bilfinger, betaling van een transitievergoeding. De eisende partij is sinds 2014 arbeidsongeschikt en ontvangt sinds 2019 loon doorbetaling van Bilfinger. De kantonrechter behandelt de vordering in het licht van de Xella- en Kolom-beschikkingen van de Hoge Raad. De kantonrechter oordeelt dat er op dit moment geen sprake is van een slapend dienstverband, omdat de eisende partij nog steeds loon ontvangt en de wachttijd van 104 weken nog niet is verstreken. De vordering wordt afgewezen, omdat de eisende partij niet kan aantonen dat de werkgever verplicht is om mee te werken aan beëindiging van het dienstverband. Tevens wordt de eisende partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 8366647 CV EXPL 20-991
Vonnis van de kantonrechter van 9 december 2020
in de zaak van
[eisende partij],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. Y.P.R. Dortant,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
bilfinger tebodin netherlands b.v.,
gevestigd in (2593 BJ) Den Haag,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. P.H. Mahieu.
Partijen worden hierna [eisende partij] en Bilfinger genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 26 februari 2020
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is sinds 1 september 1979 krachtens arbeidsovereenkomst full time (41,25 uur per week) in dienst van (de rechtsvoorganger van) Bilfinger tegen een (basis)loon van laatstelijk € 5.808,00 per maand exclusief vakantietoeslag.
2.2.
Op 19 mei 2014 heeft [eisende partij] zich ziek gemeld. Gedurende de wachttijd van 104 weken is [eisende partij] weer in zijn eigen functie gere-integreerd, maar slechts voor (precies) de helft van de overeengekomen uren per week, en dat is hij vanaf datum einde wachttijd, te weten 15 mei 20916, ook blijven doen.
Per 15 mei 2016 is zijn mate van arbeidsongeschiktheid op grond van zijn (feitelijk) verlies aan verdiencapaciteit van 50% vastgesteld op 35-80%. Vanaf 15 mei 2016 ontving [eisende partij] derhalve (precies) de helft van zijn overeengekomen (basis)loon, aangevuld met een WIA/WGA-uitkering van het UWV.
2.3.
In een arbeidsdeskundig rapport van 4 november 2019 van het UWV (productie 4 bij exploot) staat op pagina 6 vermeld dat [eisende partij] (die in dat rapport - kennelijk abusievelijk - meermaals als ‘ [naam] ’ wordt aangeduid) op 10 augustus 2019 op advies van de bedrijfsarts een herbeoordeling had aangevraagd. Volgens de arbeidsdeskundige was [eisende partij] volledig arbeidsongeschikt.
2.4.
Bij beschikking van 6 november 2019 (productie 10 bij exploot) heeft het UWV aan [eisende partij] (alsook aan Bilfinger) te kennen gegeven dat hij vanaf 10 augustus 2019 volledig arbeidsongeschikt is. Bij beschikking van 28 november 2019 heeft het UWV [eisende partij] (alsook Bilfinger) gewezen op zijn resp. hun verantwoordelijkheden ten aanzien van re-integratie.
2.5.
Bilfinger betaalt vanaf 10 augustus 2019 het loon door.

3.De vordering en het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat -
1.
primair:
-om Bilfinger te veroordelen om binnen 5 dagen na dit vonnis mee te werken aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden op neutrale gronden onder toekenning van de transitievergoeding met rente en onder verbeurte van een dwangsom,
subsidiair:
- om Bilfinger te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding berekend naar de omvang van het deel van de arbeidsovereenkomst dat is geëindigd, althans de helft van het wettelijk maximum (€ 40.500,00),
2.
- voor het geval de vorderingen onder 1. worden afgewezen,
verzoekt[eisende partij] om Bilfinger te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding berekend naar de omvang van het deel van de arbeidsovereenkomst dat is geëindigd, althans de helft van het wettelijk maximum (€ 40.500,00),
een en ander onder verwijzing van Bilfinger in de proceskosten en de nakosten met rente.
3.2.
Het onder 2. gevorderde voorwaardelijke verzoek ziet op de situatie dat geoordeeld zou worden dat een en ander met een verzoekschrift had dienen te worden ingeleid. In dat geval beroept [eisende partij] zich op art. 69 juncto 222 Rv.
3.3.
De omvang van de transitievergoeding, uitgaand van de volledige oorspronkelijke overeengekomen arbeidsomvang, is door [eisende partij] berekend (productie 22 bij exploot) op € 114.998,40 bruto, zij het dat die vergoeding dan op grond van de wet is gemaximeerd op € 81.000,00.
De omvang van de transitievergoeding, uitgaande van het deel van de arbeidsovereenkomst dat reeds is geëindigd (de helft), is door [eisende partij] berekend op € 79.254,55 bruto (productie 23 bij exploot), waarbij hij overigens wel is uitgegaan van de einddatum van
29 november 2019 (in plaats van 15 mei 2016).
3.4.
[eisende partij] beroept zich - kort gezegd - primair op de Xella-beschikking (ECLI:NL:HR:HR:2019:1734) en subsidiair op de Kolom-beschikking (ECLI:NL:HR:2018:1617).
3.5.
Bilfinger heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De gevorderde vergoeding op grond van de Xella-beschikking betreft strikt genomen niet de transitievergoeding maar een vergoeding gelijk aan de transitievergoeding, zodat de zaak ten aanzien daarvan terecht met een dagvaarding is ingeleid. De vergoeding op grond van de Kolom-beschikking betreft wel de ‘echte’ transitievergoeding, zodat die claim strikt genomen met een verzoekschrift dient te worden ingeleid. Uit oogpunt van een goede procesorde zal de kantonrechter die claims wegens onderlinge verwevenheid (verknochtheid) evenwel gevoegd behandelen (art. 222 Rv).
4.2.
Vaststaat dat Bilfinger op grond van arbeidsongeschiktheid van [eisende partij] ingaande vanaf 10 augustus 2019 het loon doorbetaalt en onweersproken staat vast dat zij op grond van de besluitvorming van het UWV ook gehouden is dat te blijven doen voor een periode van 104 weken vanaf die datum (tenzij [eisende partij] vóór die datum herstelt, maar daar lijkt het, gelet op de stukken, niet op), derhalve tot in augustus 2021.
Van een zogenoemd ‘slapend dienstverband’ is derhalve op dit moment nog geen sprake, en dus ook niet van een situatie waarin van een werkgever op grond van goed werkgeverschap verlangd kan worden mee te werken aan een beëindiging van het dienstverband, op de wijze zoals de Hoge Raad in zijn Xella-beschikking heeft geoordeeld. Die grondslag is derhalve prematuur en kan de vordering op dit moment dan ook niet dragen. Het bij (vele) herhaling aangevoerde argument van [eisende partij] , inhoudend dat na zijn eerdere periode van arbeidsongeschiktheid (tussen mei 2014 en mei 2016) geen sprake is geweest van ‘nieuw bedongen arbeid’ (en dat dat de kern van de zaak zou zijn), doet aan het voorgaande niets af. De verplichting om mee te werken aan een beëindiging van het dienstverband kan eerst ontstaan na datum einde wachttijd.
4.3.
Ook het beroep op de Kolom-beschikking kan [eisende partij] niet baten nu de vervaltermijn van art. 7:686a lid 4 sub b BW (drie maanden) ook in een situatie als de onderhavige van toepassing is en die termijn op het moment van dagvaarden reeds (ruimschoots) was verstreken. Hetgeen Bilfinger daarover onder punt 35 en 36 van haar antwoord schrijft, is juist. De vervaltermijn kan slechts in uitzonderlijke situaties buiten toepassing blijven, bijvoorbeeld wanneer de werkgever de mogelijkheid voor de werknemer om aanspraak te maken op een transitievergoeding heeft belemmerd. Die situatie doet zich hier niet voor. Dat Bilfinger zich op die vervaltermijn beroept, is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.
4.4.
De vordering wordt op grond van het bovenstaande afgewezen.
4.5.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Bilfinger tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.442,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Bilfinger tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.442,00;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
RK