Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.Het geschil
dan welindien teruggave onmogelijk blijkt een schadevergoeding van € 15.000, althans een door de kantonrechter in goede justitie te betalen bedrag,
Rechtbank Limburg
In deze zaak vorderde de eisende partij schadevergoeding van de gedaagde partij op basis van een onrechtmatige ontruiming van een huurwoning. De eisende partij stelde dat hij sinds 15 september 2018 een woning huurde van de gedaagde partij, maar dat deze op 17 juli 2019 de deur had gewezen en zijn persoonlijke eigendommen had achtergelaten. De eisende partij had eerder in een kort geding geprobeerd toegang tot de woning te krijgen, maar zijn vorderingen waren afgewezen. In de bodemprocedure vorderde hij onder andere een verhuiskostenvergoeding, teruggave van zijn eigendommen, immateriële schadevergoeding en betaling van transitiekosten. De gedaagde partij betwistte de huurovereenkomst en voerde aan dat hij geen huurcontract met de eisende partij had gesloten. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij niet had aangetoond dat er een huurovereenkomst bestond, en wees de vorderingen in conventie af. In reconventie vorderde de gedaagde partij betaling van een openstaand bedrag voor een bank en kast, wat door de kantonrechter werd toegewezen. De overige vorderingen van de gedaagde partij werden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De eisende partij werd in de proceskosten veroordeeld.