ECLI:NL:RBLIM:2020:9823

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
8515126 \ CV EXPL 20-2141
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding op basis van onrechtmatige ontruiming huurwoning

In deze zaak vorderde de eisende partij schadevergoeding van de gedaagde partij op basis van een onrechtmatige ontruiming van een huurwoning. De eisende partij stelde dat hij sinds 15 september 2018 een woning huurde van de gedaagde partij, maar dat deze op 17 juli 2019 de deur had gewezen en zijn persoonlijke eigendommen had achtergelaten. De eisende partij had eerder in een kort geding geprobeerd toegang tot de woning te krijgen, maar zijn vorderingen waren afgewezen. In de bodemprocedure vorderde hij onder andere een verhuiskostenvergoeding, teruggave van zijn eigendommen, immateriële schadevergoeding en betaling van transitiekosten. De gedaagde partij betwistte de huurovereenkomst en voerde aan dat hij geen huurcontract met de eisende partij had gesloten. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij niet had aangetoond dat er een huurovereenkomst bestond, en wees de vorderingen in conventie af. In reconventie vorderde de gedaagde partij betaling van een openstaand bedrag voor een bank en kast, wat door de kantonrechter werd toegewezen. De overige vorderingen van de gedaagde partij werden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De eisende partij werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8515126 \ CV EXPL 20-2141
Vonnis van de kantonrechter van 9 december 2020
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
eisende partij in conventie, gedaagde in reconventie,eisende partij,
gemachtigde mr. P.J.C. Bolton, advocaat,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eiser in reconventie,gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen worden hierna (ook) respectievelijk ‘ [eisende partij] ’ en ‘ [gedaagde partij] ’ genoemd.

1.De procedure

in conventie en in reconventie
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het antwoord van gedaagde partij, tevens eis in reconventie
- het proces verbaal van de op 10 november 2020 gehouden mondelinge behandeling, bij welke gelegenheid [eisende partij] ook in reconventie heeft gereageerd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in conventie
2.1.
[eisende partij] stelt dat hij sinds 15 september 2018 van [gedaagde partij] huurde een woning aan de [adres] te [plaats] . De huur werd betaald via de bankrekening van mevrouw [vriendin eisende partij] , de vriendin van [eisende partij] . Aan die huur is volgens [eisende partij] ruw een einde gekomen op woensdag 17 juli 2019, toen [gedaagde partij] [eisende partij] de deur heeft gewezen. Huisraad en andere persoonlijke eigendommen zijn achtergebleven en heeft [eisende partij] nimmer teruggekregen. Door het handelen van [gedaagde partij] heeft [eisende partij] schade geleden.
2.2.
Bij vonnis in kort geding van 10 september 2019 zijn de vorderingen van [eisende partij] om toegang tot de bewuste woning te krijgen dan wel [gedaagde partij] de goederen van [eisende partij] te doen afgeven, afgewezen.
2.3.
[eisende partij] vordert ditmaal in een bodemprocedure om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij] te veroordelen tot:
1. teruggave van de eigendommen van [eisende partij] volgens een bij de dagvaarding overgelegde lijst (productie 3) onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat na betekening van de in dezen te wijzen vonnis hier niet aan wordt voldaan, met een maximum van € 15.000
dan welindien teruggave onmogelijk blijkt een schadevergoeding van € 15.000, althans een door de kantonrechter in goede justitie te betalen bedrag,
2. betaling aan [eisende partij] van de minimumbijdrage verhuiskostenvergoeding – normbedrag periode 28 februari 2019 – 28 februari 2020 - € 6.095, vermeerderd met de wettelijke rente sedert de dag der ontruiming 17 juli 2019, althans sedert de dag der dagvaarding,
3. betaling aan [eisende partij] van een immateriële schadevergoeding wegens onrechtmatige ontruiming ad € 1.500
4. betaling aan [eisende partij] van een immateriële schadevergoeding wegens verlies inboedel ad € 1.000
5. betaling aan [eisende partij] van transitiekosten nieuwe huurwoning ad € 1.000
6. [gedaagde partij] te veroordelen in de proceskosten
2.4.
[gedaagde partij] voert verweer en betwist de vorderingen.
in reconventie
primair
2.5.
[gedaagde partij] stelt op zijn beurt aan [eisende partij] een bank en een kast verkocht en geleverd te hebben. Van de overeengekomen koopprijs staat nog een bedrag van € 1.000,00 open. Verder vordert hij een bedrag van € 37,50 aan kosten voor de dierenambulance, een bedrag van € 2.500,00 aan smartengeld en smaad en een bedrag van € 2.000,00 arbeidskosten.
subsidiair
2.6.
[eisende partij] te veroordelen in de kosten van de procedure, het resterende bedrag van € 1.000,00 voor de bank en kast, € 37,50 voor de dierenambulance.
2.7.
[eisende partij] voert verweer en betwist de vorderingen.

3.De beoordeling

in conventie
3.1.
[gedaagde partij] betwist nadrukkelijk dat hij met [eisende partij] een huurovereenkomst heeft gesloten met betrekking de woning aan de [adres] te [plaats] . [eisende partij] kan ook geen schriftelijke huurovereenkomst overleggen. Wel wordt bij dagvaarding (productie 6) een ‘huurcontract werk en opslagruimte bepaalde tijd’ overgelegd, welke overeenkomst is gesloten tussen [gedaagde partij] en [vriendin eisende partij] . [gedaagde partij] had deze overeenkomst al eerder ingebracht in een procedure in kort geding. Volgens [eisende partij] betreft dit stuk echter een vervalsing.
3.2.
[eisende partij] verwijst ter onderbouwing van diens stellingen verder naar een aantal verklaringen van personen die op bepaalde data bij hem in de woning hebben verbleven. Uit deze verklaringen volgt echter niet dat het ook [eisende partij] was, die een huurovereenkomst met [gedaagde partij] had gesloten. Hetzelfde geldt voor de gestelde betalingen door [vriendin eisende partij] , nu ook hieruit niet blijkt van een huurrelatie tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] . [eisende partij] legt ook verder niet uit waarom betaling van de huur via de rekening van [vriendin eisende partij] liep.
3.3.
Dit betekent dat de kantonrechter niet kan vaststellen dat er sprake was van een tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] gesloten huurovereenkomst. Al hetgeen [eisende partij] daartoe heeft aangevoerd, blijft uiteindelijk onvoldoende. Aan een bewijsopdracht wordt niet meer toegekomen.
De op een huurovereenkomst gebaseerde vorderingen in het hiervoor onder 2.3 geciteerde petitum onder de nummers 2, 3 en 5 worden afgewezen.
3.4.
Ondanks deze vaststelling blijft het evenwel mogelijk, gezien de door [eisende partij] overgelegde verklaringen, dat [gedaagde partij] – anders dan hij stelt – [eisende partij] en [vriendin eisende partij] wel degelijk gedurende een bepaalde periode in de betreffende woning heeft laten verblijven. Met een huurovereenkomst op naam van [vriendin eisende partij] (geen partij in deze procedure), dan wel wellicht zonder dat er sprake was van huur. In dat geval zou kunnen worden aangenomen dat inderdaad aan die situatie plots een einde is gekomen en dat [eisende partij] noodgedwongen huisraad en persoonlijke eigendommen heeft moeten achterlaten.
3.5.
Maar ook dan sneuvelt de vordering onder 1 van het petitum bij gebrek aan voldoende onderbouwing. In de dagvaarding verwijst [eisende partij] onder randnummer 2 van de dagvaarding naar een ‘niet limitatieve’ lijst aan inboedel, die zou zijn achtergelaten (productie 3 bij dagvaarding). Enige verder onderbouwing ontbreekt echter, hetgeen wel van [eisende partij] verwacht mocht worden gezien de stelselmatige ontkenning door [gedaagde partij] . [eisende partij] had bijvoorbeeld aankoopbewijzen of foto’s van zijn inrichting kunnen overleggen of op zijn minst verklaringen met betrekking tot de gestelde ontruiming en het gedwongen achterlaten van inboedel. Ook valt uit de overgelegde lijst niet op te maken dat deze inboedel een waarde zou vertegenwoordigen van € 15.000,00.
3.6.
De vordering betreffende immateriële schadevergoeding tenslotte (onder 4 van het petitum) van € 1.000,00 wegens verlies van inboedel vindt geen steun in de wet.
3.7.
Nu [eisende partij] in de procedure in conventie in het ongelijk wordt gesteld, wordt hij ook in de kosten daarvan veroordeeld. Nu [gedaagde partij] echter geen gemachtigde heeft gesteld en ook overigens geen reis- en verblijfkosten heeft opgegeven (in de zin van art 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna ‘Rv’)), worden deze kosten bepaald op nihil.
in reconventie
3.8.
Zowel [eisende partij] (productie 10 bij dagvaarding) als [gedaagde partij] (productie 5 bij conclusie van antwoord) overleggen een koopovereenkomst betreffende een bankstel tegen een koopprijs van € 1.800,00. Noch in de dagvaarding, noch bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eisende partij] deze koopovereenkomst verder betwist. Evenmin heeft hij het door [gedaagde partij] gestelde nog openstaande bedrag van € 1.000,00 betwist, zodat deze vordering dient te worden toegewezen.
3.9.
De overige vorderingen (om verder onduidelijke redenen onderverdeeld in primair en subsidiair), zoals daar zijn ‘kosten dierenambulance, smartengeld en arbeidskosten ‘ dienen - gezien de betwisting door [eisende partij] - als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen. Aan een bewijsopdracht wordt niet toegekomen.
3.10.
Nu [eisende partij] ook in de procedure in reconventie in het ongelijk wordt gesteld, wordt hij ook in de kosten daarvan veroordeeld. Nu [gedaagde partij] echter geen gemachtigde heeft gesteld en ook overigens geen reis- en verblijfkosten heeft opgegeven (in de zin van art 238 Rv), worden deze kosten bepaald op nihil.
[gedaagde partij] heeft tenslotte geen uitvoerbaar bij voorraad verklaring verzocht, zodat deze ook niet wordt toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af;
in reconventie
4.2.
veroordeelt [eisende partij] om € 1.000,00 aan [gedaagde partij] te betalen;
in conventie en reconventie
4.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.