In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter in Maastricht, vorderde de eiser, een verhuurder, betaling van huurachterstand van de gedaagde, een huurder. De eiser stelde dat de gedaagde sinds 1 februari 2020 een lagere huurprijs had betaald dan contractueel was overeengekomen. De gedaagde voerde als verweer aan dat hij een deel van de huurprijs niet had betaald omdat hij zijn balkon niet had kunnen gebruiken door een rotte balk. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde geen vordering tot huurprijsvermindering had ingediend en dat hij ook geen beroep op opschorting kon doen, aangezien de rotte balk inmiddels was vervangen en er meer dan zes maanden waren verstreken sinds het gebrek was verholpen. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde vanaf 1 februari 2020 de volledige huurprijs van € 530,- moest betalen en dat hij € 30,- per maand te weinig had betaald. De vordering van de eiser tot betaling van de huurachterstand werd toegewezen, evenals de proceskosten. De kantonrechter wees de vordering tot huurverhoging af, omdat niet kon worden vastgesteld dat de gedaagde op de hoogte was gesteld van de huurverhoging. De vordering tot het waarmerken van het vonnis als Europese executoriale titel werd eveneens afgewezen, omdat de gedaagde verweer had gevoerd. Het vonnis werd uitgesproken op 9 december 2020.