ECLI:NL:RBLIM:2020:9830

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
8856808 \ CV EXPL 20-5504
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vordering tot betaling uit zorgverzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de onderlinge waarborgmaatschappij Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A., gevestigd te Schiedam, als eisende partij en een gedaagde partij die procedeerde in persoon. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 790,66, te vermeerderen met rente en kosten, op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst die met de gedaagde was gesloten. De gedaagde partij had een achterstand in betalingen, die door de eisende partij werd vastgesteld op € 500,50, met daarbovenop wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de gedaagde als consument werd beschouwd, wat betekende dat de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht van toepassing waren. De kantonrechter concludeerde dat er geen schending van deze bepalingen was en dat de vordering van de eisende partij ten aanzien van de hoofdsom en de wettelijke rente niet werd betwist en dus toegewezen kon worden. Echter, de vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat de eisende partij onvoldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten. De gedaagde partij werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 724,09 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8856808 \ CV EXPL 20-5504
Vonnis van de kantonrechter van 9 december 2020
in de zaak van:
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ DSW ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Schiedam,
eisende partij,
gemachtigde GGN Mastering Credit B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende op een geheim adres in de gemeente [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de dagvaarding aan de voormelde vereisten voldoet.
2.3.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
2.5.
Eisende partij vordert – samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van een bedrag van € 790,66, te vermeerderen met rente en kosten.
2.6.
Ter onderbouwing van haar vordering voert eisende partij (samengevat) het volgende aan.
Eisende partij heeft op grond van een met gedaagde partij gesloten zorgverzekeringsovereenkomst bedragen bij gedaagde partij in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens eisende partij € 500,50. Daarnaast is gedaagde partij aan haar de wettelijke rente verschuldigd. Eisende partij berekent de wettelijke rente tot 14 oktober 2020 op € 108,66. Voorts stelt zij dat gedaagde partij aan haar een vergoeding van € 181,50 aan buitengerechtelijke kosten inclusief btw verschuldigd is.
2.7.
De vordering ten aanzien van de hoofdsom en de wettelijke rente staat als niet weersproken tussen partijen vast en behoort als onvoldoende betwist te worden toegewezen.
2.8.
Eisende partij heeft omtrent de aan de procedure voorafgegane incasso(pogingen) onvoldoende (gespecificeerd en gemotiveerd) gesteld om daaruit te kunnen concluderen dat werkzaamheden zijn verricht en kosten zijn gemaakt die de normale voorbereiding van een gerechtelijke procedure te buiten gaan. Daarmee is niet komen vast te staan dat de door eisende partij bedoelde werkzaamheden en kosten verder strekten dan de verrichtingen en kosten waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv. een voorziening geven. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
2.9.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,09
  • griffierecht € 499,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 724,09

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 609,16, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,50 vanaf 14 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 724,09,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC