ECLI:NL:RBLIM:2020:9844

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
C/03/284573 / JE RK 20-2336
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 19 november 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 4 november 2020 een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden en tot uithuisplaatsing in een pleeggezin voor zes maanden. De moeder van [minderjarige] is momenteel in voorlopige hechtenis en kampt met ernstige ontwenningsverschijnselen door cocaïnegebruik, ondanks eerdere ontkenningen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] opgroeit in een instabiele en onvoorspelbare leefsituatie, wat haar ontwikkeling ernstig bedreigt. De moeder heeft aangegeven bereid te zijn tot opname in een detox-programma, maar de kinderrechter oordeelt dat de huidige thuissituatie onvoldoende veilig is voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, met als doel de veiligheid en stabiliteit voor [minderjarige] te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/284573 / JE RK 20-2336
Datum uitspraak: 19 november 2020
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Zuidoost-Nederland, locatie Maastricht, hierna te noemen: de raad,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende],
hierna te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats] ,
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
gevestigd te Roermond,
hierna te noemen: de GI.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de raad van 4 november 2020, ingekomen bij de griffie op 5 november 2020.
Op 19 november 2020 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren, samen (maar niet gevoegd) met zaaknummer C/03/284572 / JE RK 20-2335, behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordigster van de raad.

2.2. De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] woont bij haar moeder, maar zij verblijft momenteel in een crisispleeggezin.
Bij beschikking van de kinderrechter van 31 augustus 2020 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 30 november 2020 en is ook een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van twee weken tot 14 september 2020 in een crisispleeggezin, onder aanhouding van iedere verdere beslissing.
Bij beschikking van 10 september 2020 is het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing voor de resterende duur van de voorlopige ondertoezichtstelling afgewezen.
Bij beschikking van 20 oktober 2020 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van vier weken, aldus tot 17 november 2020, in een crisispleeggezin.
Bij beschikking van 30 oktober 2020 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] met ingang van 17 november 2020 tot 30 november 2020 in een crisispleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden. Tevens wordt de uithuisplaatsing verzocht van [minderjarige] voor de duur van zes maanden in een pleeggezin met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Ter onderbouwing van het verzochte stelt de raad dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn erin gelegen dat [minderjarige] opgroeit in een instabiele, wisselende en onvoorspelbare leefsituatie met een moeder die bekend is met stemmingswisselingen, cannabis- en cocaïnegebruik, ouders met eigen problematiek en een vader die uitgebreid bekend is bij de politie, verward overkomt en waarmee vrijwel geen gesprek mogelijk is, waardoor de ouders onvoldoende in staat zijn keuzes te maken die in het belang zijn van [minderjarige] , die hierdoor genoodzaakt is mee te bewegen op de grillen van de moeder. Het is noodzakelijk dat de ouders aan de slag gaan met hun persoonlijke- en verslavingsproblematiek, alvorens zij voor [minderjarige] weer veilige en betrouwbare opvoeders kunnen zijn en de zorg weer op zich kunnen nemen, zeker nu is gebleken dat de moeder positief getest is op cocaïne. De ouders voldoen niet aan de door de GI gestelde bodemeisen die nodig zijn om [minderjarige] thuis te kunnen laten wonen. De moeder wordt hierin overvraagd. De thuissituatie is momenteel onvoldoende veilig en stabiel voor [minderjarige] . Daarom is de uithuisplaatsing noodzakelijk.
3.2.
De raad heeft aanvullend ter zitting verklaard dat het voor de moeder ontzettend belangrijk is dat zij aan zichzelf gaat werken. Het is goed dat de moeder zich laat opnemen bij Mondriaan voor de detox en hopelijk gaat zij dat volhouden. Als het goed gaat met de moeder kan vervolgens gekeken worden of de moeder samen met de kinderen naar de Brijderkliniek kan voor een behandeltraject. De moeder zal flink aan de slag moeten en dan kan worden gekeken of al binnen de zes maanden uithuisplaatsing kan worden toegewerkt naar thuisplaatsing.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De moeder heeft ter zitting geen verweer gevoerd tegen de verzoeken, maar zij heeft wel de wens uitgesproken dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin kan plaatsvinden en dat, zodra het weer goed gaat met de moeder, de machtiging korter van kracht is. Het gaat niet goed met de moeder sinds [minderjarige] uit huis was geplaatst en daarna was verdwenen. Het ging bergafwaarts met de moeder en zij verviel weer in drugsgebruik. De moeder was verbaasd dat zij werd opgepakt. Haar voorlopige hechtenis zal worden geschorst zodra er een plek bij Mondriaan is. In de tussentijd valt het de moeder erg zwaar om al vier dagen op deze wijze te moeten ontwennen. De moeder heeft benadrukt dat zij te zijner tijd haar kinderen mee zou willen nemen naar de Brijderkliniek.
4.2.
De GI heeft ter zitting verklaard dat [minderjarige] , niet in Turkije, maar in België is aangetroffen. Zij is inmiddels door de politie teruggebracht naar Nederland. Het gaat nu goed met [minderjarige] , maar ze had wel last van de spanningen, hetgeen zich uitte in overstrekkingen. De GI begrijpt de wens van de moeder om [minderjarige] in een netwerkpleeggezin te plaatsen, maar gelet op alle onrust voor [minderjarige] vindt de GI vooralsnog niet dat [minderjarige] alweer naar een ander pleeggezin moet worden overgeplaatst. De GI wil graag dat de moeder de detox-behandeling gaat doen. Als de moeder naar de Brijderkliniek zou kunnen, wordt gekeken of de kinderen mee kunnen. Het uitgangspunt is wel dat [minderjarige] weer naar de moeder teruggaat zodra het weer goed gaat met de moeder.
4.3.
De raad heeft zich ter zitting aangesloten bij de visie van de GI.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is/zijn te dragen.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter gebleken dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn het opgroeien in een instabiele, wisselende en onvoorspelbare leefsituatie met een moeder die bekend is met stemmingswisselingen, en kampt met een drugsverslaving. [minderjarige] is in oktober 2020, na de op 20 oktober 2020 bij spoedbeschikking van de kinderrechter verleende machtiging uithuisplaatsing, verdwenen. De moeder verklaarde ter zitting van 30 oktober 2020 dat [minderjarige] door haar huidige partner naar Turkije was gebracht tegen moeders wil in. De moeder had echter op 30 oktober 2020 nog steeds geen aangifte daartegen gedaan. Inmiddels is gebleken dat [minderjarige] in België verbleef en is zij op verzoek van de GI teruggebracht naar Nederland. De moeder wordt ervan verdacht betrokken te zijn geweest en zij zit daarom in voorlopige hechtenis.
Waar de moeder eerder ontkende drugs te gebruiken, is ter zitting gebleken dat de moeder, na vier dagen voorlopige hechtenis, ter zitting kampt met ernstige ontwenningsverschijnselen. Zij heeft het duidelijk moeilijk en heeft een knuffel bij zich waar zij troost bij zoekt en tegen praat en ze duimt tijdens de zitting. Reeds eerder zijn twijfels geuit over het drugs gebruik van de moeder hetgeen zij met klem ontkende doch thans moet de kinderrechter constateren dat de moeder in de afgelopen periode (frequent) drugs moet hebben gebruikt. De moeder ziet gelukkig nu zelf in dat zij een behandeling bij Mondriaan en daarna bij de Brijderkliniek nodig heeft. Daaruit volgt dat de moeder op dit moment wel bereid maar nog niet in staat is om de zorgen weg te nemen en de nodige hulpverlening te accepteren. Niet is gebleken dat de moeder niet, gelet op de persoon en ontwikkeling van [minderjarige] , binnen een aanvaardbare termijn weer in staat zal zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen.
Daarom is de kinderrechter, met de raad en op de daartoe door de raad aangevoerde gronden, die de kinderrechter, na een eigen beoordeling en waardering, overneemt en tot
de hare maakt, van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige] , aansluitend op de termijn van de voorlopige ondertoezichtstelling, onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden, aangezien deze termijn gelet op de omschreven ernstige ontwikkelingsbedreigingen aanvaardbaar wordt geacht.
5.2.
Op grond van artikel 1:265b BW kan de kinderrechter op verzoek van de raad een machtiging verlenen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Indien de raad een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing indient, moet de raad gelet op artikel 1:265b lid 2 BW in beginsel een verleningsbesluit van het college van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 2.3. lid 1 Jeugdwet overleggen. De raad heeft hieraan voldaan, gelet op het overgelegde verleningsbesluit van 26 oktober 2020.
Het middel van uithuisplaatsing wordt slechts ingezet indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Het uiteindelijke doel van de maatregel is de thuisplaatsing van de minderjarige.
Uit de overgelegde stukken, de behandeling ter zitting en hetgeen hiervoor onder 5.1. is besproken is gebleken dat er grote zorgen bestaan over de opvoedingssituatie bij de moeder gelet op de ernstige persoonlijke en verslavingsproblematiek van de moeder.
Uit het gedrag en de consequenties daarvan van zowel de moeder als ook de biologische vader die op zijn minst het mogelijk hebben gemaakt dat [minderjarige] werd onttrokken aan het toezicht van de GI en de opgelegde kinderbeschermingsmaatregelen komen daarom zoveel zorgen naar voren dat teveel onzekerheid bestaat of zij de veiligheid van de nog jonge en kwetsbare [minderjarige] , die pas drieënhalve maand oud is, kunnen waarborgen. Het is noodzakelijk dat [minderjarige] die nog volledig afhankelijk is van haar verzorgers emotionele en fysieke veiligheid, stabiliteit en rust in de thuissituatie geboden krijgt. Een pleeggezin is op dit moment het beste in staat om deze veiligheid, stabiliteit en rust te bieden.
In de komende periode zal de moeder moeten laten zien dat zij gaat meewerken met de hulpverlening meer in het bijzonder de behandeling tegen haar drugsverslaving, zodat er zicht ontstaat op de opvoedingsmogelijkheden van de moeder teneinde te kunnen toewerken naar een thuisplaatsing van [minderjarige] .
Met de raad en op de daartoe door de raad aangevoerde gronden, die de kinderrechter, na een eigen beoordeling en waardering, overneemt en tot de hare maakt, is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:265b BW.
De kinderrechter zal de machtiging in aansluiting op de termijn van de huidige machtiging verlenen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg met ingang van 30 november 2020 tot 30 november 2021;
6.2.
verlengt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin met ingang van 30 november 2020 tot 30 mei 2021;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. M.A.M. van Uum, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Groen-Witvliet, als griffier op 19 november 2020 en op schrift gesteld op 3 december 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.