ECLI:NL:RBLIM:2020:9904

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
8873795 \ CV EXPL 20-5667
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering werknemer in kort geding wegens gebrek aan bewijs van ziekmelding en arbeidsgeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 14 december 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], als bewindvoerder over de goederen van [naam onderbewindgestelde], en de besloten vennootschap Akropolis Heerlen B.V. De eiser vorderde betaling van achterstallig loon en andere vergoedingen, omdat [naam onderbewindgestelde] sinds 1 augustus 2020 niet meer op het werk was verschenen en geen arbeid had verricht. De eiser stelde dat [naam onderbewindgestelde] zich ziek had gemeld, maar de kantonrechter oordeelde dat niet aannemelijk was gemaakt dat er een ziekmelding had plaatsgevonden. De kantonrechter concludeerde dat [naam onderbewindgestelde] arbeidsgeschikt was en dat hij zijn arbeid bij Akropolis diende te verrichten. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was geleverd voor de gestelde overuren en de hoogte van het loon. De kantonrechter veroordeelde de eiser in de proceskosten van Akropolis, die op € 720,00 werden begroot.

De procedure begon met een dagvaarding en de indiening van producties door beide partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 november 2020 waren zowel de eiser als de gedaagde partij aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft de feiten en stellingen van beide partijen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de eiser niet had aangetoond dat [naam onderbewindgestelde] zich ziek had gemeld. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiser niet toewijsbaar waren in kort geding, omdat er geen zekerheid bestond dat in een bodemprocedure de vorderingen zouden worden toegewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. R.P.J. Quaedackers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8873795 \ CV EXPL 20-5667
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 14 december 2020
in de zaak van:
[eiser], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam onderbewindgestelde] ,
zaak doende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. L.N. Hermans,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AKROPOLIS HEERLEN B.V.,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. P.B.A. Acda.
Partijen zullen hierna [eiser] , [naam onderbewindgestelde] en Akropolis genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 6,
- de producties 1 t/m 12 van Akropolis, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op
27 november 2020,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 november 2020 waarbij
[naam onderbewindgestelde] , vergezeld van zijn echtgenote, vertegenwoordigd door [eiser] en bijgestaan door gemachtigde mr. L.N. Hermans, en Akropolis, vertegenwoordigd door haar directeur [naam directeur] bijgestaan door gemachtigde mr. P.B.A. Acda zijn verschenen,
- de pleitnota van mr. Acda voornoemd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Tussen Akropolis als werkgever en [naam onderbewindgestelde] als werknemer is op
10 oktober 2016 een oproepovereenkomst en per 1 juni 2018 arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 27 uur per week voor de functie van hulpkok en schoonmaker gesloten.
2.2.
[naam onderbewindgestelde] is sinds 1 augustus 2020 niet meer op zijn werk verschenen en heeft vanaf die datum geen werkzaamheden meer voor Akropolis verricht.
2.3.
De gemachtigde van [naam onderbewindgestelde] heeft Akropolis bij brief van 29 oktober 2020 tot betaling van het loon van augustus tot en met oktober 2020 en de wettelijke verhoging van 50% over augustus en september 2020 gesommeerd.
2.4.
De goederen van [naam onderbewindgestelde] zijn met ingang van 16 juli 2015 onder bewind gesteld met benoeming van [eiser] als bewindvoerder.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Akropolis te veroordelen om binnen drie dagen na dit vonnis aan [eiser] het aan [naam onderbewindgestelde] toekomende salaris over 27 contracturen per week vanaf augustus 2020 tot en met november 2020, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met 50% ex art. 7:265 BW wegens te late loonbetaling, dan wel een door de kantonrechter vast te stellen percentage aan wettelijke verhoging, te betalen,
te bepalen dat Akropolis gehouden is om aan [eiser] het loon over 27 contracturen totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd te betalen,
te bepalen dat Akropolis wegens achterstallige uitbetalingen vanaf januari 2020, voor zover deze zien op contracturen te weten € 796,00 netto, binnen drie dagen na dit vonnis aan [eiser] dient te betalen, te vermeerderen met 50% ex art. 7:265 BW wegens te late loonbetaling, dan wel een door de kantonrechter vast te stellen percentage aan wettelijke verhoging,
te bepalen dat Akropolis alsnog aan [eiser] de gewerkte uren buiten de contracturen, te weten 64,5 uur per maand gedurende zeven maanden, zijnde
€ 4.537,54 bruto exclusief vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:265 BW wegens te late loonbetaling dan wel een door de kantonrechter vast te stellen percentage aan wettelijke verhoging dient te betalen,
5. Akropolis te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt (een van de zijde van Akropolis toerekenbaar tekortschieten in de) nakoming van de arbeidsovereenkomst, waaronder begrepen de betaling van achterstallig loon en de overuren, aan zijn vorderingen ten grondslag.
3.3.
Akropolis voert verweer.
3.4.
Op de inhoud van de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt dat [naam onderbewindgestelde] een drankprobleem heeft, dat Akropolis daarvan op de hoogte is en dat in dat kader partijen eind juli 2020 hebben afgesproken dat [naam onderbewindgestelde] in augustus 2020 niet bij Akropolis zal werken maar vakantie opneemt om deel te kunnen nemen aan Gespecialiseerde Thuis Begeleiding van Meander. [naam onderbewindgestelde] ging er dus van uit en mocht er op vertrouwen dat hij per 30 juli 2020 is ziek gemeld en zijn loon doorbetaald zou krijgen. [naam onderbewindgestelde] ontving maandelijks minder dan het volgens hem berekende netto-equivalent (€ 1.114,00) van € 1.206,00 bruto per maand. In dat kader heeft [naam onderbewindgestelde] van januari tot en met augustus€ 796,00 te weinig aan loon voor 27 contracturen ontvangen. Daarnaast heeft hij ook recht op het niet betaalde loon over 27 contracturen per week van augustus 2020 totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is beëindigd en op 64,5 uur gedurende zeven maanden dat hij buiten de contracturen heeft gewerkt. [eiser] betwist de stelling van Akropolis dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is beëindigd aangezien de handtekening op het 25 juli 2020 ondertekende ontslagbewijs (productie 9 van Akropolis) niet van [naam onderbewindgestelde] is. Hij heeft [naam onderbewindgestelde] en zijn echtgenote op het hart gedrukt niets te ondertekenen. Naast het ondertekenen van zijn arbeidsovereenkomst (1 juni 2018) heeft [naam onderbewindgestelde] ook op een blanco vel zijn handtekening moeten zetten. Hij vermoedt dat die handtekening is gescand in de brief van 25 juli 2020. Die handtekening wijkt af van die van 30 juli 2020 en [naam onderbewindgestelde] heeft daarvan aangifte bij de politie gedaan.
4.2.
Akropolis stelt niets meer aan [eiser] verschuldigd te zijn. Zij heeft het loon overeenkomstig de door [naam onderbewindgestelde] gewerkte uren tot en met juli 2020 betaald, nimmer een ziekmelding van [naam onderbewindgestelde] ontvangen en is niet bekend met een drankprobleem bij [naam onderbewindgestelde] . [naam onderbewindgestelde] is sinds 1 augustus 2020 niet meer op de werkplek verschenen en heeft vanaf die datum niet meer voor haar gewerkt. Verder is de arbeidsovereenkomst met [naam onderbewindgestelde] op 31 juli 2020 geëindigd in welk kader zij evenmin nog iets aan [eiser] verschuldigd is. Akropolis verwijst daartoe naar het door beide partijen op 25 juli 2020 ondertekende ontslagbewijs (productie 9).
4.3.
Het onweersproken spoedeisend belang volgt uit de aard van de vordering en behoeft geen verdere beoordeling.
4.4.
Een vordering in kort geding is alleen toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat die toewijzing in overeenstemming zal zijn met een oordeel in een bodemprocedure. De voorzieningenrechter dient daarom te beoordelen of de vorderingen van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop de toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. Daarbij dient te worden uitgegaan van de gestelde en ter zitting gebleken feiten waarbij toetsing maar beperkt mogelijk is, aangezien een kortgedingprocedure zich naar haar aard niet goed leent voor nadere bewijslevering.
4.5.
Niet is aannemelijk geworden dat [naam onderbewindgestelde] zich op enig moment bij Akropolis heeft ziekgemeld. Het lag op de weg van [eiser] om de ziekmelding van [naam onderbewindgestelde] , nu die kennelijk volgens de verklaring van [eiser] ter mondelinge behandeling telefonisch niet lukte omdat Akropolis niet op zijn telefoontjes reageerde, schriftelijk bij Akropolis te melden. [eiser] heeft echter gesteld noch doen blijken dat dat is gebeurd. Er valt dat ook niet in te zien dat [naam onderbewindgestelde] erop mocht vertrouwen dat hij per 30 juli 2020 is ziek gemeld en zijn loon zou krijgen doorbetaald, zodat niet anders geconcludeerd kan worden dan dat [naam onderbewindgestelde] arbeidsgeschikt was en dat hij in dat kader zijn arbeid bij Akropolis diende te verrichten. Met inachtneming van het voren vermelde bestaat dus niet de voor toewijzing in kort geding noodzakelijke zekerheid dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld [naam onderbewindgestelde] zich bij Akropolis ziek heeft gemeld en recht heeft op doorbetaling van loon. Nu vaststaat dat [naam onderbewindgestelde] sinds 1 augustus 2020 tot en met in ieder geval 30 november 2020 niet op zijn werkplek bij Akropolis is verschenen en vanaf 1 augustus 2020 geen arbeid voor Akropolis heeft verricht, ligt het onder 1 en 2 voor afwijzing gereed.
4.6.
Wat betreft de door [eiser] gestelde overuren die [naam onderbewindgestelde] zou hebben gewerkt, heeft [eiser] geen begin van bewijs geleverd dat [naam onderbewindgestelde] meer uren dan de 27 contracturen vanaf januari 2020 tot en met augustus 2020 werkzaam is geweest. Het lag op de weg van [eiser] om de gestelde overuren inzichtelijk te maken met bijvoorbeeld door Akropolis mede ondertekende werkbriefjes of anderszins, hetgeen [eiser] heeft nagelaten. Het is bij een blote stelling gebleven en dat kan in rechte niet gehonoreerd worden.
4.7.
Dat geldt ook voor het onder 3 gevorderde. Zonder aanlevering van enige berekening dat € 1.206,00 bruto volgens [eiser] € 1.114,00 netto zou moeten bedragen, is de stelling van [eiser] te summier om van de juistheid daarvan uit te kunnen gaan, temeer nu beide partijen verwijzen naar de loonstroken waaruit volgt dat het brutosalaris verminderd is met de inhoudingen (loonheffing, pensioenfondspremie en WGA) en tot een bedrag van € 1.070,66 netto en niet tot € 1.114,00 leidt.
4.8.
Met inachtneming van het in r.o. 4.6 en 4.7 overwogene zijn de enkele stellingen van [eiser] onvoldoende om voorshands, vooruitlopend op het oordeel van de bodemrechter, het onder 2 t/m 4 gevorderde toe te wijzen.
4.9.
Het debat tussen partijen over het einde van de arbeidsovereenkomst en de echtheid van de handtekening van [naam onderbewindgestelde] op de ontslagbrief van 25 juli 2020 kan in het midden blijven.
4.10.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Akropolis worden met toepassing van het liquidatietarief begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot aan dit vonnis aan de zijde van Akropolis gerezen en begroot op € 720,00,
5.3.
verklaart onderdeel 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
type: YT