ECLI:NL:RBLIM:2020:9991

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
AWB/ROE 20/954
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing verzoek om kennisneming van persoonsgegevens op grond van de Wet politiegegevens

Op 17 december 2020 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de korpschef van politie, Landelijke Eenheid. De zaak betreft een verzoek van de eiser om kennisneming van zijn persoonsgegevens, zoals bedoeld in artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg). De korpschef heeft dit verzoek deels afgewezen, waarbij hij zich beroept op artikel 27 Wpg, dat de goede uitvoering van de politietaak waarborgt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de motivering van de afwijzing ontoereikend is en dat het besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tijdens de zitting op 7 september 2020 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelt dat de korpschef onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de afwijzing van het verzoek noodzakelijk en evenredig is. De rechtbank stelt vast dat de korpschef enkel heeft verwezen naar een verouderde wettekst en dat de motivering niet voldoet aan de eisen van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de korpschef op om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de redenen voor de afwijzing duidelijk dient te motiveren. Tevens wordt de korpschef veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/954

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.S. van der Horst),
en

De korpschef van politie, Landelijke Eenheid te Driebergen, verweerder

(gemachtigde: E.O. Mol[jw.sys.1.naam_gem_vwr]).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2020 (het besluit) heeft verweerder eisers verzoek om kennisneming ex artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg) deels afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De korpschef heeft met een beroep op artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegevens overgelegd waarvan eiser geen kennis heeft mogen nemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2020.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Namens eiser is bij verweerder een verzoek ingediend ex artikel 25 Wpg. Met het verzoek beoogde eiser kennisneming van hem betreffende persoonsgegevens bekend bij en opgeslagen door verweerders meldpunt GRIP, zulks met het oog op een verzoek om penitentiaire overplaatsing.
2. Verweerder heeft dit verzoek deels afgewezen en zich daarbij beroepen op artikel 27 Wpg en het daarin vervatte criterium van de goede uitvoering van de politietaak.
3. In beroep is namens eiser aangevoerd dat aan het besluit diverse motiveringsgebreken kleven. Zakelijk weergegeven is namens eiser aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte heeft gebaseerd op de ten tijde van het bestreden besluit niet meer geldende tekst van artikel 27 Wpg. Verder kan uit het besluit niet worden opgemaakt of, en zo ja van welke documenten eiser in het geheel niet kan kennisnemen. Tevens kan uit het besluit niet worden opgemaakt waarom in de vrijgegeven documenten bepaalde passages zwart zijn gemaakt en daardoor voor eiser niet kenbaar. Tot slot is namens eiser aangevoerd dat blijkens een eerder gehonoreerd verzoek thans blijkt dat de thans vrijgegeven documenten afwijken van dezelfde eerder vrijgegeven documenten.
4. Verweerder stelt zich in het verweerschrift en tijdens het onderzoek ter zitting - ook hier zakelijk weergegeven - op het standpunt dat het criterium van de goede uitvoering van de politietaak thans volgt uit de criteria in artikel 27, eerste lid, onder a tot en met c, Wpg. Verder wijst verweerder erop geen ruimte te zien voor een belangenafweging en dat hij - met een beroep op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) - een verzoek dient af te wijzen, indien dit ter bescherming van een van de in deze criteria neergelegde belangen in het geding is.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
5.1.
De rechtbank beoordeelt het geschil naar het recht zoals dat gold op de datum van bekendmaking van het bestreden besluit, te weten 30 maart 2020.
In artikel 1, eerste lid, Wpg zijn onder andere de volgende definitiebepalingen opgenomen:
politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in onder andere artikel 3 van de Politiewet 2012;
persoonsgegeven: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
verwerken van politiegegevens: elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot politiegegevens of een geheel van politiegegevens, al dan niet uitgevoerd op geautomatiseerde wijze, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, afschermen of vernietigen van politiegegevens;
verstrekken van politiegegevens: het bekend maken of ter beschikking stellen van politiegegevens;
ter beschikking stellen van politiegegevens: het verstrekken van politiegegevens aan personen die overeenkomstig deze wet zijn geautoriseerd voor het verwerken van politiegegevens.
Ingevolge artikel 3 van de Politiewet heeft de politie tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Op grond van artikel 25, eerste lid, Wpg, heeft de betrokkene het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, Wpg wordt een verzoek als bedoeld in (onder andere) artikel 25, eerste lid, afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is:
b. ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;
d. ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden.
Het tweede lid bepaalt dat een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een verzoek als bedoeld in het eerste lid schriftelijk is en de redenen bevat voor de afwijzing.
5.2.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door de korpschef overgelegde gegevens waarvan eiser geen kennis heeft mogen nemen en stelt voorop dat zij geen grond ziet voor het oordeel dat deze gegevens niet in het kader van de politietaak zijn of worden verwerkt.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit geen stand kan houden nu dit berust op een volstrekt ontoereikende motivering en daarmee in strijd is met artikel 3:46 van de Awb op grond waarvan een besluit op een deugdelijke motivering dient te berusten. Verweerder heeft enkel en alleen verwezen naar een verouderde wettekst. Dat verweerder nadien heeft aangegeven dat bedoeld is de belangen ex artikel 27, eerste lid, onder b en onder d, van de Wpg te beschermen, maakt dit niet anders. Het vermelden van de wettelijke voorschriften is een verplichting ex artikel 3:47, tweede lid, van de Awb en is slechts één van de aspecten van een deugdelijke motivering. De rechtbank zal daarom besluiten het beroep gegrond te verklaren het besluit te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen.
Verweerder zal daarbij dienen aan te geven waarom in dit concrete geval de gehele dan wel gedeeltelijke afwijzing noodzakelijk en evenredig is in het licht van de genoemde belangen. Waar verweerder tijdens het onderzoek ter zitting opmerkte dat iedere uitleg een gevaar impliceert voor de hiervoor genoemde belangen, is de rechtbank, gelezen de onder 5.2. genoemde gegevens, van oordeel dat het niet onmogelijk is deze motivering te geven zonder daarbij specifieke, feitelijke informatie te benoemen die met het oog op de bedoelde belangen niet ter kennis van eiser mogen komen. De rechtbank merkt in dat verband op, dat uit Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016, waarop de huidige tekst van de Wpg op is gebaseerd, volgt dat voorop dient te staan dat de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens een grondrecht is, hetgeen een zekere mate van transparantie vereist. Naar het oordeel van de rechtbank vraagt transparantie méér dan een enkele verwijzing naar wetsartikelen. Transparantie krijgt invulling door de hiervoor benoemde waaromvraag te beantwoorden. In dat verband wijst de rechtbank op het bepaalde in artikel 27, tweede lid, Wpg, namelijk de verplichting de redenen van de afwijzing te benoemen, of zoals in de parlementaire geschiedenis is opgemerkt, de verplichting tot motivering van de afwijzing (TK 2017-2018, 34889, nr. 3, blz. 80).
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van
B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2020.
De griffier is buiten staat rechter
te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 december 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige.