In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 8 februari 2021 uitspraak gedaan in een executiegeschil tussen een huurder en zijn verhuurder, Stichting Woonpunt. De huurder, aangeduid als [eiser], had de verhuurder aangeklaagd om de executie van een eerder vonnis van de kantonrechter te staken. Dit vonnis, dat op 11 november 2020 was uitgesproken, had de huurovereenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van huurachterstand. De huurder stelde dat er sprake was van een kennelijke misslag in het vonnis van de kantonrechter en dat er een noodsituatie was ontstaan door de coronamaatregelen, waaronder de avondklok.
De voorzieningenrechter oordeelde dat in een executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak kunnen worden aangevoerd, behalve in gevallen van kennelijke misslagen of noodsituaties die de tenuitvoerlegging onaanvaardbaar maken. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijke misslag in het vonnis van de kantonrechter en dat de gestelde noodsituatie niet voldoende was om de vorderingen van de huurder te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de huurder af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de verhuurder tot € 1.636,00 werden begroot.
De uitspraak benadrukt dat de rechter in een executiegeschil niet kan heroverwegen wat in de bodemprocedure is beslist, en dat de belangen van de verhuurder bij de uitvoering van het vonnis zwaarder wegen dan de bezwaren van de huurder. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. W.E. Elzinga.