ECLI:NL:RBLIM:2021:1044

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
C/03/285699 / KG ZA 20-491
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding met betrekking tot ontruiming en huurachterstand

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 8 februari 2021 uitspraak gedaan in een executiegeschil tussen een huurder en zijn verhuurder, Stichting Woonpunt. De huurder, aangeduid als [eiser], had de verhuurder aangeklaagd om de executie van een eerder vonnis van de kantonrechter te staken. Dit vonnis, dat op 11 november 2020 was uitgesproken, had de huurovereenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van huurachterstand. De huurder stelde dat er sprake was van een kennelijke misslag in het vonnis van de kantonrechter en dat er een noodsituatie was ontstaan door de coronamaatregelen, waaronder de avondklok.

De voorzieningenrechter oordeelde dat in een executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak kunnen worden aangevoerd, behalve in gevallen van kennelijke misslagen of noodsituaties die de tenuitvoerlegging onaanvaardbaar maken. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijke misslag in het vonnis van de kantonrechter en dat de gestelde noodsituatie niet voldoende was om de vorderingen van de huurder te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de huurder af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de verhuurder tot € 1.636,00 werden begroot.

De uitspraak benadrukt dat de rechter in een executiegeschil niet kan heroverwegen wat in de bodemprocedure is beslist, en dat de belangen van de verhuurder bij de uitvoering van het vonnis zwaarder wegen dan de bezwaren van de huurder. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. W.E. Elzinga.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/285699 / KG ZA 20-491
Vonnis in kort geding van 8 februari 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.G.P. Voragen te Heerlen,
tegen
de stichting
STICHTING WOONPUNT,
gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. M.P.H. van Wezel te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en Woonpunt genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 december 2020
  • de productie 1 van [eiser]
  • de producties 1 tot en met 6 van Woonpunt
  • de verzoeken tot uitstel mondelinge behandeling van de zijde van [eiser]
  • de verhinderdata van partijen
  • de oproepingsbrieven van de rechtbank
  • de pleitnota van [eiser]
  • de mondelinge behandeling van 28 januari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Woonpunt (verhuurder) heeft bij dagvaarding van 7 januari 2020 (productie 1 van Woonpunt) [eiser] (huurder) gedagvaard in een bodemprocedure bij de kantonrechter (zaaknr. 8270479 CV EXPL 20-310). Woonpunt heeft in die procedure onder andere ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen, ontruiming van het gehuurde, betaling van de huurachterstand en betaling met ingang van 1 januari 2020 van € 489,59 per maand totdat [eiser] de woning aan Woonpunt heeft opgeleverd, gevorderd.
2.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 11 november 2020 de vorderingen van Woonpunt in de bodemzaak toegewezen en in conventie onder meer beslist:

5.1. ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde aan de [adres] te [woonplaats] ,
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde met personen en zaken te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Woonpunt te stellen,
5.3.
veroordeelt [eiser] om aan Woonpunt te betalen € 2.088,24 alsmede te betalen € 489,59 per maand of gedeelte van een maand, ingaande januari 2020 tot aan het tijdstip van de ontruiming”.
2.3.
Ten tijde van de mondelinge behandeling in dit kort geding heeft [eiser] de woning aan de [adres] te [woonplaats] nog niet ontruimd, de huurachterstand nog niet voldaan (die op 28 januari 2021 is opgelopen tot € 2.793,17 inclusief de huur voor februari 2021) en nog geen hoger beroep ingesteld tegen het bovenstaande vonnis.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] is het niet eens met het vonnis van de kantonrechter en vordert in kort geding, na vermeerdering van eis, samengevat:
1) Woonpunt te gebieden de executie van het vonnis van de kantonrechter van 11 november 2020 met kenmerk 8270479 CV EXPL 20-310 te staken en gestaakt te houden totdat er is beslist op een nog in te stellen hoger beroep tegen dat vonnis, dan wel binnen drie maanden na betekening van het onderhavige vonnis, dan wel binnen een termijn in goede justitie vast te stellen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat dit niet wordt nagekomen,
2) de veroordeling van Woonpunt in de kosten van deze procedure,
3) de veroordeling van Woonpunt tot betaling aan [eiser] van een bedrag aan buitengerechtelijke kosten.
[eiser] stelt - samengevat - ter onderbouwing van het gevorderde dat de executie van het vonnis van 11 november 2020 moet worden gestaakt, nu er sprake is van een kennelijke misslag van de kantonrechter en een (dreigende) noodsituatie. [eiser] stelt dat de kantonrechter in de bodemprocedure zijn aanbod tot het horen van getuigen ten onrechte heeft afgewezen en dat de verklaringen van getuigen, ter staving van de verklaring van [eiser] , tot een andere uitkomst in die zaak hadden moeten leiden, namelijk afwijzing van de vorderingen van Woonpunt. De noodzaak maakt tevens dat hij een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van het gevorderde.
3.2.
Woonpunt voert verweer, samengevat inhoudende dat het gevorderde moet worden afgewezen, onder veroordeling van [eiser] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser] , bij toewijzing van de gevorderde voorziening als vermeld in rechtsoverweging 3.1 onder 1), volgt uit de aard van deze zaak.
4.2.
Op grond van artikel 438 lid 2 Rv is de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd om in het onderhavige geschil te beslissen.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat Woonpunt gerechtigd is het vonnis van de kantonrechter van 11 november 2020 met kenmerk 8270479 CV EXPL 20-310, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, jegens [eiser] ten uitvoer te leggen. Temeer nu op de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiser] ruim twee maanden na het vonnis van de kantonrechter van 11 november 2020 nog geen hoger beroep tegen dat vonnis heeft ingesteld. Ook de omstandigheid dat [eiser] voornemens is om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter doet niet af aan de bevoegdheid van Woonpunt tot executie van dat vonnis.
4.4.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijl-de tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (Hoge Raad, ECLI:NL:HR:1983:G4575).
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee, dat in het executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak aangevoerd kunnen worden, behoudens die, welke nopen tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een kennelijke misslag in het te executeren vonnis. In een executie-geschil is dus geen plaats voor een herbeoordeling van die reeds in de bodemprocedure ingenomen stellingen en het oordeel van de rechter daarover; daarvoor is slechts plaats in een procedure in hoger beroep.
4.5.
Niet aannemelijk is dat het vonnis van de kantonrechter van 11 november 2020 op een juridische of feitelijke misslag berust. Hiertoe wordt overwogen dat voor de beoordeling van de stellingen van [eiser] (rov. 3.1) de voorzieningenrechter zou moeten plaatsnemen op de stoel van de appèlrechter en het gemotiveerde oordeel van de kantonrechter omtrent de hennepkwekerij (rov. 4.1 en 4.2 van het vonnis) zou moeten heroverwegen, hetgeen, zoals hiervoor al is overwogen, in een executiegeschil niet toelaatbaar is. Er is dan ook geen sprake van een kennelijke misslag in het te executeren vonnis van 11 november 2020 waardoor het gevorderde moet worden afgewezen.
4.6.
De gestelde noodsituatie (pandemie en thuiswonende kinderen) is evenmin voldoende om tot toewijzing van de vorderingen van [eiser] in dit kort-geding te kunnen komen. In de bodemprocedure is die situatie al door de kantonrechter (rov. 4.4.1 - 4.5, vonnis 11 november 2020) beoordeeld en is de persoonlijke situatie van [eiser] van onvoldoende gewicht geacht. De kantonrechter heeft de coronacrisis meegewogen bij zijn oordeel en een redelijke ontruimingstermijn van twee weken gehanteerd (rov. 4.4.2 en 4.5 vonnis 11 november 2020). De nieuwe omstandigheid dat - ten tijde van de mondelinge behandeling in dit kort geding - de avondklok geldt, maakt niet dat alsnog een noodsituatie is ontstaan waardoor een ontruiming zoals geoordeeld door de kantonechter niet langer zou kunnen plaatsvinden. De avondklok geldt immers beperkt. De algemene omstandigheid dat er inmiddels mutaties zijn van het corona-virus is evenmin voldoende ter onderbouwing van de gestelde noodzaak, aangezien ook die omstandigheid in het algemeen niet heeft geleid tot een algehele opschorting van huisuitzettingen.
4.7.
Gelet op al het vorenoverwogene moet het gevorderde worden afgewezen en [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Woonpunt worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat €
980,00
totaal € 1.636,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Woonpunt tot op heden begroot op € 1.636,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM