ECLI:NL:RBLIM:2021:1121

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
C/03/284551 / FA RK 20-4100
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige wegens misbruik van gezag en ernstige bedreiging van de ontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 februari 2021 een beschikking gegeven inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd door het handelen en nalaten van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder haar ouderlijke verantwoordelijkheden ernstig heeft verzaakt, waardoor de emotionele veiligheid van de minderjarige in het geding is gekomen. De rechtbank concludeert dat de moeder haar gezag misbruikt door niet adequaat te handelen in het belang van de minderjarige, wat heeft geleid tot een onacceptabele situatie voor het kind.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de feiten en het procesverloop, waarbij onder andere is vastgesteld dat de moeder herhaaldelijk niet heeft meegewerkt aan noodzakelijke hulpverlening en afspraken niet is nagekomen. Dit heeft geleid tot een situatie waarin de minderjarige niet de zorg en ondersteuning heeft gekregen die hij nodig heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder door haar gedrag de ontwikkeling van de minderjarige ernstig heeft bedreigd en dat er sprake is van misbruik van gezag.

De rechtbank heeft het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming toegewezen en het gezag van de moeder beëindigd, zodat de vader voortaan alleen het gezag over de minderjarige zal uitoefenen. De rechtbank heeft tevens bepaald dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/284551 / FA RK 20-4100
Datum uitspraak: 10 februari 2021
Beschikking van de rechtbank inzake de gezagsbeëindiging
in de zaak van
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,regio Zuidoost-Nederland,
locatie Maastricht, hierna te noemen: de raad,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed, kantoorhoudend te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E. Meuwissen, kantoorhoudend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Roermond.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de raad van 2 november 2020, ingekomen bij de griffie op 3 november 2020;
- de brief met bijlagen van de raad van 4 november 2020, ingekomen op 5 november 2020;
- de fax van de advocaat van de moeder van 19 januari 2021, zijnde een stelbrief van de advocaat tevens aanhoudingsverzoek in verband met een ziekenhuisafspraak van de moeder, welk verzoek gelet op het procesreglement is afwezen;
- het F9-formulier met bijlagen van de vader van 19 januari 2021, ontvangen op 20 januari 2021;
- de e-mail van de advocaat van de moeder van 20 januari 2021, met het verzoek om telefonisch te worden gehoord, omdat de advocaat in quarantaine moet wegens een met Covid-19 besmet gezinslid, tevens wordt er geen uitstel meer gevraagd gelet op de aard van de zitting;
- de nadere e-mail van de advocaat van de moeder van 20 januari 2021, op verzoek van de griffier, waarin wordt aangegeven dat er geen sprake is van quarantaine maar van een andere zitting als reden dat de advocaat telefonisch wenst te worden gehoord, welk verzoek gelet op het procesreglement is afgewezen.
Op 22 januari 2021 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. E. Meuwissen;
- een vertegenwoordigster van de raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
Met bericht van afwezigheid zijn niet verschenen:
- de moeder en haar advocaat.

2.De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 8 maart 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 8 maart 2021.
Op 25 juli 2013 werd [minderjarige] middels een machtiging uithuisplaatsing bij de vader geplaatst en bij beschikking van 28 april 2014 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald.

3.Het verzoek

3.1.
De raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen, zodat de vader van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de raad dat [minderjarige] zodanig ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is.
De ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] is een direct gevolg van de huidige invulling van het gezamenlijk gezag. De moeder gebruikt haar gezag op een manier die niet in het belang is van [minderjarige] . De moeder is onbetrouwbaar, onvoorspelbaar, grillig en wisselvallig in haar contact en handelen naar [minderjarige] , de vader en instanties. [minderjarige] heeft juist duidelijkheid en voorspelbaarheid nodig om te komen tot het herstel van vertrouwen. Praktische zaken kunnen niet voortvarend worden geregeld, omdat de moeder geen toestemming geeft of vertraagt, zoals bij zaken betreffende hulpverlening, ID-kaart of vakanties.
Er is een aantal jaar geleden een vermoeden geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag van moeder naar [minderjarige] , hetgeen de moeder ontkent. [minderjarige] heeft daarvoor een traject gevolgd bij Clas, maar de moeder kwam telkens niet naar de afronding van het Clas-hulpverleningstraject, waardoor ze de laatste verwarring niet bij [minderjarige] heeft weggenomen en hij het traject niet goed heeft kunnen afsluiten. De omgangsmomenten kwam de moeder slecht na. De moeder was niet betrouwbaar in het nakomen van de omgangsafspraken en [minderjarige] werd telkens teleurgesteld als hij zich op de moeder had verheugd en zij niet kwam opdagen. De moeder heeft al anderhalf jaar geen omgang meer met [minderjarige] en ook heeft ze nog steeds niet de papieren van Cessio voor de noodzakelijke begeleide omgang ondertekend.
De raad is zich ervan bewust dat het gebruikelijk is om een lichtere maatregel te verzoeken, in die zin dat vader zelf het eenhoofdig gezag zou kunnen verzoeken, maar het belang van [minderjarige] prevaleert hier. Tevens speelt hier dat de GI uitdrukkelijk aan de raad heeft verzocht om een gezagsbeëindigende maatregel te onderzoeken en te verzoeken. [minderjarige] heeft niet de tijd om te wachten totdat zijn vader tot het indienen van een verzoek overgaat, omdat daarmee de strijd tussen de ouders blijft voortduren en dit zorgt voor spanningen bij [minderjarige] die zijn ontwikkeling bedreigen.
Doordat deze situatie al jaren voortduurt en het de moeder, ondanks de inspanningen van de GI, niet lukt om haar rol als gezaghebbende ouder op positieve wijze in te vullen en er ook geen positieve ontwikkelingen zijn, terwijl [minderjarige] door het in stand laten van het gezamenlijk gezag verder in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, is de raad van mening dat de aanvaardbare termijn is overschreden.
3.2.
De raad heeft ter zitting aanvullend gesteld dat uit de raadsrapportage blijkt dat de moeder haar gezag niet adequaat aanwendt en zelfs misbruik van haar gezag maakt. De raad heeft daarom de grondslag van haar verzoek aangevuld in die zin dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd omdat zij haar gezag misbruikt. Dat maakt het dagelijkse verzorgen van [minderjarige] voor de vader ingewikkeld. [minderjarige] lijdt daaronder. Hoewel de raad aanvankelijk dacht dat de vader zelf een verzoek had moeten indienen, is inmiddels duidelijk geworden dat de vader daar bewust niet voor kiest omdat dit nog veel meer spanning en strijd voor [minderjarige] zal opleveren.
Duidelijk is dat het gedwongen kader voor alleen de vader en [minderjarige] niet nodig is, maar toen werd overwogen de ondertoezichtstelling daarom niet meer te verlengen heeft de moeder zich doelbewust zo gedragen dat de ondertoezichtstelling alsnog moest worden verlengd. Daarnaast blijkt het misbruik van het gezag uit het niet meewerken met de afronding van Clas dat van wezenlijk belang is voor de ontwikkeling van [minderjarige] , uit het stelselmatig niet willen ondertekenen van het contract bij Cessio, het veranderen van het noodnummer bij school (zodat niet vader maar moeder zou worden gebeld) en het vertragend werken richting de hulpverlenende instanties. De moeder merkt dan dat zij daar invloed op heeft en maakt daar gebruik (lees: misbruik) van, echter niet op een voor [minderjarige] goede manier. De focus van de moeder ligt niet bij [minderjarige] maar richt zich op het belemmeren van de vader. Zolang de moeder gezag heeft, zal zij vader belemmeren in zijn uitoefening van het gezag en dát blijven doen en aldus doende misbruik maken van haar gezag.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De moeder is, ondanks hiertoe conform de wettelijke voorschriften bij aangetekende brief van 21 december 2020 (die in ontvangst is genomen op 28 december 2020) te zijn opgeroepen, niet ter zitting verschenen en zij en/of haar advocaat heeft geen verweer gevoerd, ook niet schriftelijk.
4.2.
De vader, bijgestaan door zijn advocaat, heeft ter zitting verklaard in te stemmen met het verzochte. Volgens de vader kan het gezag op beide grondslagen van artikel 1:266 lid 1 BW worden beëindigd. De moeder komt al langere tijd de afspraken met de GI, Cessio en de vader niet na en zij blijft al jaren haar eigen regels bepalen. De moeder heeft aan de vader laten weten dat zodra er geen ondertoezichtstelling meer is, zij weer alles zelf gaat bepalen. De moeder zal daarmee een stoorzender blijven en zaken rondom [minderjarige] blijven frustreren. De moeder blijft liegen en smoezen bedenken waarom de omgang telkens niet kan doorgaan. [minderjarige] heeft er last van dat beslissingen niet op tijd kunnen worden genomen, of dat nu om hulpverlening voor zijn ogen is of voor school. Het is nooit eenvoudig om zaken rond [minderjarige] met de moeder te regelen en nu zit gelukkig de GI ertussen. Het heeft twee jaar geduurd voordat er hulpverlening/onderzoek voor het zicht van [minderjarige] kon worden ingeschakeld vanuit de Koninklijke Visio, en ook de diagnostiek en hulpverlening voor [minderjarige] heeft pas na het overnemen van de hulpverlening door Xonar tot stand kunnen komen. Telkens wil de moeder geen handtekening zetten en moet er hard aan worden getrokken voordat zij toestemming geeft. De moeder heeft ook nu pas toestemming gegeven voor begeleide omgang van Cessio nadat was aangegeven dat er anders geen omgang meer zou plaatsvinden. De vader ziet er tegenop dat hij zonder tussenkomst van een GI zaken voor [minderjarige] zou moeten bewerkstelligen. Iedere keer dat de omgang niet doorgaat voelt het voor [minderjarige] als een afwijzing door de moeder. Het voortduren van het gezag van de moeder, zeker als de ondertoezichtstelling zou wegvallen, zal alleen maar nog meer strijd geven. De vader is ook al tegen veel praktische dingen aangelopen zoals dat de moeder de identiteitskaart en schoolrapporten van [minderjarige] niet teruggaf. Als de vader in het kader van de informatieregeling schrijft dat [minderjarige] ziek is, belt de moeder meteen naar de huisarts. Ze blijft daarvoor haar gezag inzetten. Het ergste voor [minderjarige] is dat de moeder niet meewerkt aan het afronden van Clas, waardoor [minderjarige] met allerlei vragen in zijn hoofd blijft zitten. De vader vindt dat aan de gronden voor gezagsbeëindiging is voldaan en verzoekt om het verzoek van de raad toe te wijzen.
4.3.
De GI heeft ter zitting verklaard het verzoek van de raad te ondersteunen. De moeder heeft in de afgelopen jaren meestal niet meegewerkt aan zaken die voor [minderjarige] geregeld moesten worden, zoals onderzoek bij de Koninklijke Visio en diagnostisch onderzoek. De moeder heeft sinds september 2019 geen omgang meer gehad met [minderjarige] , met iedere keer een andere reden voor haar afwezigheid. De moeder heeft al diverse redenen genoemd; zoals besmetting met een bacterie, de treinen zouden niet gereden hebben door boerenprotesten of ze rijden niet zo vroeg richting het Zuiden, of door de avondklok rijden de treinen niet zo laat terug. De moeder gaat niet akkoord met omgang op een begeleide omgangslocatie, maar zij wil ook niet buiten afspreken. Nu wil de moeder ineens wel met [minderjarige] gaan wandelen, maar dan wil ze met een bodycam het hele omgangsmoment opnemen. Daarnaast vreest ze dat ze verkouden wordt en daarom niet mag komen. Het is een terugkerend patroon dat de moeder op het allerlaatste moment toch niet naar de omgang komt. Dat is iedere keer een enorme teleurstelling voor [minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
In de tekst van het verzoek van de raad wordt 1:266 lid 1 sub a BW aangehaald, maar de raad heeft ter zitting gesteld dat het gezag ook op grond van sub b kan worden beëindigd. De rechtbank is overigens bevoegd ambtshalve de rechtsgronden van het verzoek aan te vullen als uit het onderzoek ter zitting blijkt dat aan de andere rechtsgrond (ook) zou zijn voldaan.
5.3.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:266 van het BW (Kamerstukken II 2008/2009, 32 015, nr. 3, p. 35) volgt dat een schending van de plichten van de ouders door nalatigheid en door daden kan leiden tot het oordeel dat er sprake is van misbruik van het gezag. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een grove schending van de plichten van de moeder door nalatigheid en door daden. Gebleken is dat de moeder haar ouderlijke verantwoordelijkheid structureel en gedurende een langere periode ernstig verzaakt. Zo frustreert de moeder de afronding voor [minderjarige] van het Clas-traject door moedwillig herhaaldelijk niet naar de afronding toe te gaan, terwijl dit van groot belang is voor de verwerking van het trauma door [minderjarige] en voor het herstel van zijn vertrouwen in zijn moeder. Daardoor is bij [minderjarige] het beeld blijven hangen dat zijn moeder denkt dat hij liegt. Ook heeft de moeder heel lang de onderzoeken door de Koninklijke Visio tegengehouden die noodzakelijk waren in verband met de visuele beperking van [minderjarige] waardoor [minderjarige] niet de medische hulp heeft gekregen die hij nodig had. Tevens werd diagnostisch onderzoek bij Amacura, dat door school noodzakelijk werd bevonden, gedurende twee jaar door de moeder gefrustreerd waardoor dit diagnostisch onderzoek pas twee jaar later en pas nadat [minderjarige] onder toezicht werd gesteld, kon plaatsvinden. De resultaten van dat onderzoek zijn daardoor pas veel later voor de ontwikkeling van [minderjarige] beschikbaar gekomen. De moeder heeft [minderjarige] nu al sinds september 2019, ondanks dat [minderjarige] graag zijn moeder zou willen zien en dit ook mogelijk was, niet gezien. De moeder heeft nog steeds geen handtekening gezet voor alle papieren omtrent de begeleide omgang door Cessio en zij heeft daarnaast telkens weer een andere reden waarom de omgang, meestal op het allerlaatste moment, niet kan doorgaan. Niet gebleken is dat deze redenen hout snijden en een gegronde reden opleveren om niet naar [minderjarige] af te reizen. Daardoor wordt [minderjarige] keer op keer verder in de moeder teleurgesteld, hetgeen zijn ontwikkeling schaadt.
De rechtbank ziet hierin een patroon waarbij de moeder haar gezag niet uitoefent op een wijze die in het belang is van haar kind. Zij misbruikt haar gezag door haar gezag in te zetten om doelmatig noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige] te vertragen en om de vader in de uitoefening van zijn gezag te belemmeren. De vader heeft onbestreden gesteld dat de moeder ook heeft aangekondigd dat zodra er geen ondertoezichtstelling meer is, zij weer alles zelf gaat bepalen, net zoals voorheen, waardoor de strijd tussen ouders zal oplaaien met alle nadelige gevolgen voor de ontwikkeling van (de ouder wordende) [minderjarige] . De moeder stagneert stelselmatig de hulpverlening en werkt de instanties en de vader opzettelijk tegen met blijkbaar als doel hen te belemmeren te handelen in het belang van [minderjarige] , nu deze hulpverlening noodzakelijk is in het belang van de ontwikkeling en de emotionele veiligheid van [minderjarige] . Kortom, de moeder houdt door haar wijze van gezagsuitoefening de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] al geruime tijd in stand.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder door haar handelen en nalaten de emotionele veiligheid van [minderjarige] en de mogelijkheden voor zijn ontwikkeling onvoldoende gewaarborgd en hiermee haar ouderlijke verantwoordelijkheid ernstig verzaakt. Het handelen en nalaten van de moeder kan niet anders dan door de rechtbank worden gekwalificeerd als misbruik van haar gezag.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder b BW is voldaan. In de door de rechtbank gegeven motivering ligt tevens besloten dat is voldaan aan het bepaalde onder het eerste lid, onder a. Dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] in relatie tot zijn moeder, waar hij eens het hoofdverblijf had, inmiddels is verstreken, volgt genoegzaam uit hetgeen is overwogen. Daarbij dient nog te worden meegewogen dat [minderjarige] recht op duidelijkheid heeft over de plek waar hij kan opgroeien en dat is de plek bij zijn vader. Derhalve wordt het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toegewezen.
5.4.
De beëindiging van het gezag van de moeder zal ertoe leiden dat de vader alleen met het gezag is belast. In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit gezagsregisters zal de rechtbank tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
5.5.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat de moeder, los van de kwestie van het gezag, op dit moment belangrijk blijft voor [minderjarige] maar dat, indien er in de toekomst begeleide omgangsmomenten met de moeder worden afgesproken, [minderjarige] erop moet kunnen vertrouwen dat de moeder haar band met [minderjarige] onderhoudt en deze omgangsafspraken ook nakomt, zodat zijn vertrouwen in zijn moeder een positieve impuls kan krijgen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het gezag van de moeder: [de moeder] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] over de minderjarige: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Drent, mr. P.H.J. Frénay en mr. M.A.M. van Uum, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Groen - Witvliet, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2021.
BGW
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.