Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding van 29 december 2020, met producties,
- de brief van 22 januari 2021 van Landheer met producties,
- de brief van 26 januari 2021 van de Gemeente, met producties,
- de brief van 27 januari 2021 van Landheer met producties,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 28 januari 2021 met de door Landheer voorgedragen pleitaantekeningen en de door de Gemeente voorgedragen pleitnota.
2.De feiten
3.Het geschil
€ 0,00 mag worden opgegeven. Landheer stelt dat niet uit de aanbestedingsleidraad blijkt dat het op straffe van ongeldigheid niet zou zijn toegestaan € 0,00 op te voeren in de bedoelde staartposten. Volgens Landheer vloeit een en ander ook niet uit de wet- en regelgeving of de jurisprudentie voort. Landheer betoogt dat een redelijk handelend en goed geïnformeerd inschrijver dit ook niet heeft kunnen en moeten begrijpen. Uit de aanbestedingsdocumenten blijkt slechts dat het een inschrijver niet is toegestaan een korting of een negatief bedrag op te nemen en dat het niet is toegestaan een bedrag in de post korting (918870) te vermelden. Landheer wijst erop dat de Gemeente bij een eerdere aanbesteding wél € 0,00 accepteerde in de staartposten in de inschrijving van Landheer, hetgeen getuigt van willekeur.
4.De beoordeling
“tekstueel te verwoorden hoe[Landheer]
de inzet van de uitvoerdersteam heeft beoogd voor de uitvoering van het project”.
Om tijdens de aanbestedingsprocedure toch verschil te maken heeft Landheer infra besloten géén staartkosten op te nemen. De posten 929990, 939990 en 949990 zijn bewust op nul euro gezet. Het feit dat er géén kosten zijn geteld, wil niet zeggen dat er ook daadwerkelijk géén uitvoering is geteld. Landheer infra neemt alle kosten voor uitvoering, en daarmee de inzet van het projectteam zoals projectleider, uitvoerder, voorman en al het in te zetten personeel voor eigen rekening. Dit impliceert niet dat er géén inzet is, conform uw vraag. (…).”