Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.Het geschil en de beoordeling daarvan
- dagvaarding € 105,09
- griffierecht € 499,00
- salaris gemachtigde €
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. VGZ vorderde betaling van onbetaalde premiegelden en declaraties die voortvloeien uit een zorgverzekeringsovereenkomst. De oorspronkelijke hoofdsom bedroeg € 4.246,20, waarvan de gedaagde een deel had betaald, maar nog steeds een bedrag van € 3.746,20 openstond, naast vervallen rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde voerde verweer, onder andere dat een deel van de vordering was verjaard en dat zij de vorderingen ter zake van fysiotherapiebehandelingen niet herkende. VGZ erkende dat een deel van de vordering verjaard was en verlaagde de hoofdsom met € 2.329,70. De gedaagde nam geen conclusie van dupliek, waardoor de stellingen van VGZ als onweersproken vaststonden. De kantonrechter oordeelde dat de restantvordering toewijsbaar was en kende VGZ een bedrag van € 1.416,50 toe, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.