ECLI:NL:RBLIM:2021:1385

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
8715333 CV EXPL 20-3942
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde declaraties in het kader van een zorgverzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. VGZ vorderde betaling van onbetaalde premiegelden en declaraties die voortvloeien uit een zorgverzekeringsovereenkomst. De oorspronkelijke hoofdsom bedroeg € 4.246,20, waarvan de gedaagde een deel had betaald, maar nog steeds een bedrag van € 3.746,20 openstond, naast vervallen rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde voerde verweer, onder andere dat een deel van de vordering was verjaard en dat zij de vorderingen ter zake van fysiotherapiebehandelingen niet herkende. VGZ erkende dat een deel van de vordering verjaard was en verlaagde de hoofdsom met € 2.329,70. De gedaagde nam geen conclusie van dupliek, waardoor de stellingen van VGZ als onweersproken vaststonden. De kantonrechter oordeelde dat de restantvordering toewijsbaar was en kende VGZ een bedrag van € 1.416,50 toe, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8715333 CV EXPL 20-3942
Vonnis van de kantonrechter van 17 februari 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Inkassier, Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna VGZ en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van de dagvaarding van 22 juli 2020
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens akte houdende vermindering van eis
- de rolbeslissing waarbij het recht om een conclusie voor dupliek te nemen vervallen is verklaard en dat vonnis zal worden gewezen.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
VGZ stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen VGZ en [gedaagde] bestaande zorgverzekeringsovereenkomst. Daartoe voert VGZ aan dat [gedaagde] premiegelden en declaraties niet (tijdig) heeft betaald. VGZ stelt dat de door haar te vorderen hoofdsom oorspronkelijk € 4.246,20 bedroeg. Naar aanleiding van een eerdere dagvaarding heeft [gedaagde] een bedrag van € 500,00 op de oorspronkelijke hoofdsom betaald. Over de nog verschuldigde hoofdsom ad € 3.746,20 is [gedaagde] € 621,93 aan vervallen rente en € 665,06 aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd geworden. Na sommatie heeft zij € 116,59 betaald waarmee VGZ haar vordering, vóór deze procedure, heeft verminderd.
2.2.
Op bovenstaande gronden vordert VGZ om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan haar te betalen € 4.916,60 vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.746,20 vanaf 20 juli 2020 tot de dag der algehele voldoening met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten.
2.3.
[gedaagde] heeft bij antwoord het verweer gevoerd dat een deel van de vordering is verjaard en dat zij de vorderingen ter zake van fysiotherapiebehandelingen niet herkent. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat zij, wegens betalingsonmacht, de vordering niet in één keer kan voldoen.
2.4.
VGZ heeft bij repliek erkend dat een deel van de vordering is verjaard. Zij heeft de door haar gevorderde hoofdsom daarom verminderd met € 2.329,70 (aan verjaarde premiegelden en verjaarde declaraties). Voorts heeft VGZ het verweer van [gedaagde] dat zij nooit fysiotherapiebehandelingen heeft gehad voldoende onderbouwd (met specificaties) betwist. Ter zake van het betalingsonmachtverweer van [gedaagde] heeft VGZ aangevoerd dat [gedaagde] Inkassier kan contacteren voor het treffen van een betalingsregeling.
2.5.
[gedaagde] heeft geen conclusie van dupliek genomen. Hetgeen VGZ bij repliek heeft gesteld, is daarom als onweersproken vast komen te staan.
2.6.
Nu de restantvordering niet meer door [gedaagde] is weersproken, zal die worden toegewezen. De kantonrechter zal derhalve toewijzen € 1.416.50 (= € 3.746,20 -/- € 2.329,70).
2.7.
VGZ vordert € 621,93 aan vervallen wettelijke rente berekend over € 3.746,20 vanaf de vervaldata van de vorderingen tot 20 juli 2020. Nu aan hoofdsom een bedrag van € 1.416,50 toewijsbaar is, zal de rente over € 1.416,50 berekend moeten worden. Wat betreft de ingangsdatum van de rente geldt dat de exacte verzuimdatum niet kan worden vastgesteld. De vordering van VGZ bestaat immers uit meerdere onbetaalde premiegelden en declaraties. De grondslagen die VGZ ter vaststelling van de verzuimdatum heeft aangevoerd – artikel 6:119 BW en haar polisvoorwaarden, die VGZ overigens niet heeft overgelegd – geven geen duidelijkheid over de vraag wanneer [gedaagde] in verzuim is komen te verkeren. Gelet op voorgaande zal de wettelijke rente worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom ad € 1.416,50 vanaf de dag van dagvaarden tot de dag der algehele voldoening.
2.8.
VGZ maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Hierop bestaat recht nu VGZ een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW. Omdat het bedrag van de aanmaning echter hoger was dan het bedrag tot betaling waarvan [gedaagde] zal worden veroordeeld, zal de vergoeding worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. Dit betekent dat een bedrag van € 257,09 (inclusief btw) zal worden toegewezen.
2.9.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,09
  • griffierecht € 499,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 978,09
2.10.
De nakosten zullen op de onder de beslissing weergegeven wijze worden begroot en toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen
€ 1.416,50 aan hoofdsom vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding (zijnde 22 juli 2020) tot de dag der algehele voldoening,
- € 257,09 aan buitengerechtelijke kosten,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure aan de zijde van VGZ gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 978,09,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door VGZ volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 93,50 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, dit bedrag te vermeerderen met de hierover verschuldigd zijnde btw,
3.4.
verstaat dat het door [gedaagde] na sommatie (vóór deze procedure) betaalde bedrag van € 116,59 aan de hierboven genoemde bedragen wordt toegerekend overeenkomstig de regels van artikel 6:44 BW,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
Type: NZ