ECLI:NL:RBLIM:2021:1386

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
8681891 CV EXPL 20-3669
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens gebrek aan nieuwgemaakt plafond en de gevolgen van de weigering tot herstel

In deze zaak vorderen eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], schadevergoeding van gedaagde, een besloten vennootschap, naar aanleiding van een gebrek aan het nieuwgemaakte plafond van hun patiowoning. De eisers hebben op 25 maart 2018 een opdracht gegeven aan gedaagde voor de realisatie van de woning, die op 16 juli 2019 is opgeleverd. Enkele maanden na de oplevering constateerden eisers een oneffenheid in het plafond, veroorzaakt door een doorbuiging van een stalen balk. Gedaagde heeft geweigerd het gebrek te herstellen, stellende dat het geen bouwkundig gebrek was. Eisers hebben vervolgens een expertise laten uitvoeren, waaruit bleek dat de constructie aan de bouweisen voldeed, maar dat de oneffenheid niet als constructiefout kon worden aangemerkt.

Eisers vorderen een schadevergoeding van € 3.737,88, bestaande uit kosten voor herstelwerkzaamheden, schilderskosten, opslagkosten en legeskosten. Gedaagde betwist dat er sprake is van een consumentenkoop en stelt dat de oneffenheid bij oplevering zichtbaar was en dus door eisers was aanvaard. De kantonrechter oordeelt dat de oneffenheid als een gebrek moet worden aangemerkt, ongeacht of het een constructiefout betreft. Gedaagde heeft niet aangetoond dat de oneffenheid bij oplevering zichtbaar was, waardoor zij aansprakelijk is voor het gebrek.

De kantonrechter wijst de vordering van eisers integraal toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechter benadrukt dat gedaagde de op haar rustende bewijslast niet heeft nagekomen en dat haar verweer niet voldoende onderbouwd was. Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 8681891 CV EXPL 20-3669
Vonnis van de kantonrechter van 17 februari 2021
in de zaak van
[eiser sub 1],
en
[eiser sub 2],
beiden wonend in [woonplaats] aan het adres [adres 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J. In’t Ven
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudend in [vestigingsplaats] aan het adres [adres 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J.L.L.S.M. Verbunt.
Partijen worden hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 27 juli 2020
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] heeft op 25 maart 2018 aan [gedaagde] opdracht gegeven tot het realiseren van een patiowoning aan de [adres 1] in [woonplaats] (verder te noemen: de woning). Een kopie van de schriftelijke overeenkomst van aanneming is als productie 1 bij exploot in het geding gebracht.
2.2.
Oplevering van de woning heeft op 16 juli 2019 plaatsgevonden. Twee of drie maanden later (wanneer precies blijft onduidelijk) constateerde [eisers] een oneffenheid in het plafond in de woonkamer over de volle lengte van het plafond, veroorzaakt doordat de stalen balk, die als steun voor de wanden van de bovenliggende verdieping dient, 4 tot 6 mm doorbuigt. Een foto van die situatie is als productie 3 in het geding gebracht. [eisers] heeft daar toen onverwijld bij [gedaagde] over geklaagd.
2.3.
Op 11 oktober 2019 is [gedaagde] naar diverse opleverpunten ter plaatse komen kijken, waaronder genoemde oneffenheid in het plafond van de woonkamer. Daarbij heeft [gedaagde] meteen te kennen gegeven dat zij die oneffenheid niet zal herstellen omdat dit in haar optiek geen bouwkundig gebrek is. Partijen hebben in de periode daarna meer malen contact gehad over verschillende opleverpunten, waaronder de onderhavige oneffenheid in het plafond.
2.4.
[gedaagde] heeft over de oneffenheid achtereenvolgens onder meer het navolgende geschreven:

besproken en afgesproken dat we geen actie ondernemen dus ter kennisneming, opdrachtgever was bang dat het plafond loszat ter plaatse van d stalen balk en daar is geen sprake van.” (productie 5 bij exploot, als aantekening bij een brief van [eisers] d.d. 20 oktober 2019);

wij hebben u uitgelegd tijdens ons gesprek dat dit binnen de norm valt en er geen oplossing voorhanden is, bovendien is dit geen opleverpunt en daarmee door u geaccepteerd” (productie 8 bij exploot, als aantekening bij een brief van [eisers] d.d. 6 december 2019);

dit is een esthetische afwijking die binnen de tolerantie valt” (productie 9, een email van [gedaagde] d.d. 11 december 2019);

de afwijking in de plafonds kan U inziens onacceptabel zin maar we hebben duidelijk (meerdere malen) aangegeven hier niks mee te doen” (productie 14 bij exploot, e-mail van [gedaagde] d.d.
9 januari 2020).
2.5.
[eisers] heeft vervolgens Adviesbureau [naam adviesbureau] verzocht een expertise uit te voeren om de deugdelijkheid van de constructie van het betreffende plafond vast te stellen. Het rapport van dat adviesbureau is als productie 19 bij exploot in het geding gebracht. Volgens het adviesbureau voldoet de constructie “nog net” aan de te stellen bouweisen. De oneffenheid aan het plafond is volgens het adviesbureau geen constructiefout, maar dient te worden geweten aan de aansluiting van de breedplaatvloer aan de stalen balk en de afwerking van de stalen balk waarbij onvoldoende is uitgevlakt.
Daarnaast heeft [eisers] bouwkundige [naam bouwkundige] te Bocholtz ingeschakeld, om een maatopname uit te voeren. Uit diens rapport d.d. 20 juni 2020 wordt de navolgende passage aangehaald:

De conclusie is dat ter plaatse van de ingetekende stalen ligger ( punt 1 tm 6)een afwijking tussen 4 en 6 mm is te constateren ten opzichte van de meetpunten (7 tm 11)ter plaatse van de breedplaatvloeren.
Deze afwijking is geconcentreerd in het gebied van de stalen ligger.
Dit hoogteverschil in het plafond ter plaats van de stalen ligger is zichtbaar en bij strijklicht versterkt zichtbaar.

3.De vordering en het geschil

3.1.
[eisers] vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.737,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2020 tot aan de dag van voldoening en onder verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, beide met rente.
Het bedrag van € 3.737,88 is als volgt opgebouwd:
€ 1.518,92 herstelwerkzaamheden door stukadoor
€ 735,75 schilderskosten
€ 573,54 kosten van tijdelijke opslag en vervoer meubels en spullen
€ 836,72 kosten ter vaststelling schade en aansprakelijkheid door de deskundige
€ 72,95 legeskosten gemeente Kerkrade.
3.2.
[eisers] stelt zich op het stadpunt dat sprake is van een consumentenkoop en dat de onderhavige oneffenheid op grond van art. 7:17 BW een gebrek oplevert. [eiser sub 1] heeft [gedaagde] de gelegenheid geboden het gebrek te herstellen doch deze heeft ondubbelzinnig en meerdere malen geweigerd om tot herstel over te gaan. Derhalve heeft [eiser sub 1] thans recht op schadevergoeding ex art. 7:24 BW.
3.3.
Volgens [gedaagde] is de tussen partijen bestaande overeenkomst geen consumentenkoop. Er is bovendien geen sprake van een gebrek omdat de oneffenheid geen constructiefout is en niet van een aard, ernst en omvang dat er herstel op diende te volgen. Voor het geval geoordeeld zou worden geoordeeld dat wel sprake is van een gebrek, dan geldt dat het gebrek zichtbaar was bij oplevering en dat die derhalve is aanvaard. Voor zover [gedaagde] wel aansprakelijk is voor herstel, dan behoudt [gedaagde] zich het recht voor zelf tot herstel over te gaan. [gedaagde] betwist onder punt 10 van haar antwoord dat zij herstel heeft geweigerd en stelt dat “het tegenovergestelde het geval is”.

4.De beoordeling

4.1.
De onderhavige overeenkomst betreft de verkoop van een onroerende zaak en is om die reden (en niet vanwege de redenen die [gedaagde] noemt onder punt 5 van haar antwoord) niet aan te merken als een consumentenkoop ex art. 7:5 BW. Desalniettemin is de geconstateerde oneffenheid zoals omschreven onder 2.2. naar het oordeel van de kantonrechter aan te merken als een gebrek. Een nieuw gemaakt plafond in een nieuwbouwhuis behoort geen meterslange oneffenheid te vertonen. Dat het gebrek niet het gevolg is van een constructiefout, doet daar niet aan af. Het verweer, inhoudend dat het een afwijking is die “binnen de normen” of “binnen de tolerantie” valt, is door [gedaagde] verder op geen enkele wijze nader onderbouwd (welke normen/tolerantie?). Er is dus wel sprake van een gebrek.
4.2.
De vraag is dan of [gedaagde] gehouden was tot herstel van het gebrek over te gaan. Artikel 7:758, derde lid, BW bepaalt immers dat een aannemer is ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. De stelplicht en bewijslast dat aansprakelijkheid is uitgesloten op grond van artikel 7:758, derde lid, BW rust op [gedaagde] . [gedaagde] heeft bij antwoord, zonder enige onderbouwing, aangevoerd dat de oneffenheid bij oplevering zichtbaar was c.q. waar te nemen was. Dit is onvoldoende aangezien Adviesbureau [naam adviesbureau] heeft gerapporteerd:
“Uit informatie van de heer [eiser sub 1] is gebleken dat deze oneffenheid in het plafond en (…) bij de oplevering niet zijn geconstateerd. Dit kan mede het gevolg ervan zijn dat ten tijde van de oplevering de lichtomstandigheden dusdanig waren dat de oneffenheid niet is opgevallen (geen strijklicht).”Bovendien heeft [eisers] bij repliek gesteld dat de oneffenheid niet zichtbaar was (en dus niet redelijkerwijs ontdekt had moeten worden) onder opvoering van een zestal getuigen en [gedaagde] heeft hierop niet meer gereageerd. Zij had gelet op de gemotiveerde weerlegging van [eisers] haar stelling dat de oneffenheid bij de oplevering wél zichtbaar was (nader) moeten onderbouwen. Nu zij dit niet heeft gedaan kan niet in rechte worden vastgesteld dat de oneffenheid bij de oplevering redelijkerwijs ontdekt had moeten worden. [gedaagde] is dus aansprakelijk voor het gebrek.
4.3.
Uit de bij exploot overgelegde stukken blijkt onmiskenbaar dat [eisers] meerdere malen herstel heeft verlangd van [gedaagde] , maar dat [gedaagde] zulks telkens resoluut heeft geweigerd (zie onder 2.4.). De opmerking van [gedaagde] onder punt 10 van haar antwoord, te weten dat zij betwist dat zij geweigerd heeft tot herstel over te gaan en dat “het tegenovergestelde” het geval is (daarmee suggererend dat zij juist herstel heeft aangeboden), is derhalve in strijd met de waarheid, waarmee [gedaagde] de op haar rustende waarheidsplicht ex art. 21 Rv niet is nagekomen.
De gevolgtrekking die de kantonrechter hieruit maakt is dat het verweer van [gedaagde] ter zake van de noodzaak en omvang van de verschillende gevorderde posten verder buiten beschouwing wordt gelaten. Ten overvloede derhalve merkt de kantonrechter nog op dat die posten en hun respectieve omvang ook niet onredelijk voorkomen. Daar komt nog bij dat [gedaagde] , ondanks hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet heeft geconcludeerd voor dupliek en dus op de nadere onderbouwing van de herstelkosten door [eisers] , te weten een offerte inhoudende een gelijke prijsopgave als bij exploot ingediend en een offerte inhoudende een hogere prijsopgave, niet heeft gereageerd. De vordering zal op grond van deze overwegingen integraal worden toegewezen.
4.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot de datum van dit vonnis begroot op € 778,47, bestaande uit € 436,00 aan salaris gemachtigde, € 236,00 aan griffierecht en € 106,47 aan explootkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening.
4.5.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna onder de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] € 3.737,88 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2020 tot aan de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot de datum van dit vonnis begroot op € 778,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eisers] volledig aan dit vonnis voldoet, tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 109,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
RK