ECLI:NL:RBLIM:2021:1389

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
8990235 CV EXPL 21-543
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over wedertewerkstelling van een Securitymanager met integriteitskwesties

In deze zaak vorderde de eiser, een Securitymanager bij het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM), wedertewerkstelling na een periode van buitengewoon verlof. De eiser was op non-actief gesteld vanwege ernstige integriteitskwesties die door zijn leidinggevenden en een externe beveiligingsfirma waren geuit. De kantonrechter oordeelde dat de belangen van AZM bij het voortduren van het buitengewoon verlof zwaarder wogen dan het belang van de eiser bij wedertewerkstelling. De kantonrechter baseerde zijn oordeel op de ernst van de beschuldigingen en de hoge integriteitseisen die aan de functie van Securitymanager worden gesteld. De eiser had ook een vordering ingediend voor betaling van achterstallig loon, welke gedeeltelijk werd toegewezen. De rechter oordeelde dat AZM de eiser € 1.436,74 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente en verhogingen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 18 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8990235 CV EXPL 21-543
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 18 februari 2021
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. R. Gijsen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon (Universiteit of Ziekenhuis)
ACADEMISCH ZIEKENHUIS MAASTRICHT, tevens handelend onder de naam
MAASTRICHT UMC+,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M.L.M. van de Laar.
Partijen zullen hierna [eiser] en AZM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 januari 2021 en de 36 door [eiser] ingediende producties,
  • de conclusie van antwoord van AZM en de 27 door haar in gezonden producties,
  • de mondelinge behandeling op 4 februari 2021 waarbij beide partijen een pleitnota hebben overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 maart 1985 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) AZM. Hij vervult momenteel de functie van Security Manager voor 36 uur per week tegen een brutoloon van € 4.615,00 per maand exclusief eindejaarsuitkering en emolumenten.
2.2.
Security, waar [eiser] manager van is, maakt onderdeel uit van de afdeling Safety, Security & Environment (verder: SSE). Mevrouw [naam manager SSE] is manager van SSE en direct leidinggevende van [eiser] . SSE valt onder het Facilitair Bedrijf van het AZM. De heer [naam directeur] is directeur van het Facilitair bedrijf. De heer [naam manager bedrijfsvoering] is manager Bedrijfsvoering/Controller van het Facilitair Bedrijf.
2.3.
Op 24 augustus 2020 heeft [eiser] na goedkeuring van achtereenvolgens [naam directeur] en [naam manager SSE] drie Segways laten kopen. [naam manager bedrijfsvoering] heeft vervolgens naar aanleiding van deze transactie bij e-mails van 26 en 27 augustus 2020 aan (onder anderen) [naam directeur] en [naam manager SSE] medegedeeld dat hij [eiser] onbetrouwbaar in zijn handelen en communicatie vindt. De klacht van [naam manager bedrijfsvoering] komt er (samengevat) op neer dat hij [eiser] voorafgaand aan de transactie had medegedeeld dat de wijze waarop [eiser] de Segways wilde laten financieren niet kon en dat [eiser] dit bewust heeft verzwegen tegenover [naam directeur] en [naam manager SSE] .
2.4.
Uit de functiebeschrijving van Security Manager volgt onder meer dat [eiser] zorg draagt voor het contractmanagement en verrichten van de regiefunctie richting de ingehuurde partij(en) op het gebied van Bewaking en Beveiliging.
2.5.
AZM maakt voor de beveiliging gebruik van de diensten van een extern ingehuurde onderneming. Sinds ongeveer anderhalf jaar is dat G4S. Vóór G4S maakte AZM gebruik van de diensten van Securitas. Securitas heeft destijds de overeenkomst met AZM voortijdig opgezegd.
2.6.
Bij brief van 1 oktober 2020 heeft G4S aan (onder anderen) [naam directeur] (samengevat) medegedeeld dat haar het werk bij AZM onmogelijk wordt gemaakt door de volgende volgens G4S ernstige integriteitsissues:
  • haar werknemers worden ten onrechte bij AZM weggestuurd;
  • belangrijke interne beleidsstukken van AZM die zien op insourcen van de beveiliging binnen AZM liggen met regelmaat in het postvakje op de meldkamer hetgeen tot onrust binnen het team beveiligers leidt;
  • een deel van haar werknemers voelt zich niet meer veilig op de werkplek doordat telefoongesprekken structureel teruggeluisterd worden en de inhoud daarvan tegen ze gebruikt wordt. Dit geldt ook voor de mailboxen. Ook wordt de rol van haar groepsleiders en van coach [naam coach] onmogelijk gemaakt door toedoen van [eiser] ;
  • Een klein groepje beveiligers spant samen met [eiser] , worden door hem beschermd en zijn buiten het bereik van G4S. Deze groep van beveiligers zorgt voor verdeeldheid en een onveilige sfeer;
  • [eiser] heeft zonder overleg met ten minste vijf van haar werknemers contact gezocht om arbeidsvoorwaarden te bespreken voor het geval zij in dienst van AZM komen.
2.7.
Op 5 oktober 2020 heeft [naam directeur] in het bijzijn van de heer [naam lid RvB] (lid van de Raad van Bestuur) en van mevrouw [naam P&O adviseur] (P&O Adviseur Facilitair Bedrijf) aan [eiser] medegedeeld dat de klachten en beschuldigingen aan het adres van [eiser] dermate ernstig zijn, dat deze nader onderzocht dienen te worden. Gedurende dit onderzoek is aan [eiser] buitengewoon verlof verleend. Een en ander is aan [eiser] schriftelijk bevestigd in een aan hem op dat moment verstrekte brief van 6 oktober 2020. De brief vermeldt dat ernaar wordt gestreefd het onderzoek binnen vier weken af te ronden.
2.8.
AZM heeft aan Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: Hoffmann) opdracht gegeven nader onderzoek te verrichten naar de klachten zoals vermeld in de brief van
1 oktober 2020 en naar de klacht omtrent de aanschaf van de Segways.
2.9.
In het kader van haar onderzoek heeft Hoffmann diverse personen onder wie [eiser] gehoord.
2.10.
Gedurende het onderzoek heeft AZM bij brieven van 28 oktober en 19 november 2020 het buitengewoon verlof van [eiser] telkens verlengd met een periode van vier weken.
2.11.
De bevindingen van haar onderzoek heeft Hoffmann vastgelegd in een tussentijds rapport van 4 december 2020. Het rapport bevat geen eindconclusie. Op dezelfde dag heeft de gemachtigde van [eiser] het rapport inclusief bijlagen ontvangen.
2.12.
Op 11 december 2020 hebben [eiser] en zijn gemachtigde gesproken met [naam directeur] en de gemachtigde van AZM. Partijen hebben toen afgesproken dat over een vaststellingsovereenkomst onderhandeld zou gaan worden en dat [eiser] gedurende die onderhandelingen tot 15 januari 2021 met buitengewoon verlof zou blijven. De verlenging van dit verlof heeft AZM bevestigd bij brief van 15 december 2020.
2.13.
De onderhandelingen hebben niet tot overeenstemming geleid.
2.14.
Op 23 december 2020 heeft [eiser] aan AZM medegedeeld dat hij een kortgedingprocedure zal starten om wedertewerkstelling te vorderen als AZM uiterlijk
15 januari 2021 AZM geen beslissing heeft genomen,
2.15.
Op 12 januari 2021 heeft AZM aan [eiser] medegedeeld dat het buitengewoon verlof tot 12 februari 2021 wordt verlengd omdat zij Hoffmann heeft verzocht nader onderzoek te verrichten om tot een definitief onderzoeksrapport te komen.
2.16.
Op 18 januari 2021 heeft de gemachtigde van AZM in een (vertrouwelijke) notitie die aan Hoffmann is gericht vragen gesteld en opmerkingen gemaakt en verzocht om te bezien of naar aanleiding daarvan nader onderzoek mogelijk is (en zo ja, dit uit te voeren) en vervolgens het eindrapport op te maken.
2.17.
Op 19 januari 2021 heeft [eiser] van AZM vernomen dat hij zijn mailbox en database mag inzien. [eiser] heeft vervolgens op 25 januari 2021 inzage hierin gehad.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad AZM te veroordelen:
I. [eiser] binnen vijf dagen na betekening van het vonnis toe te laten tot de werkvloer en hem in staat te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. tot betaling aan [eiser] van zijn achterstallig loon vanaf 1 oktober 2020 tot en met 25 januari 2021 van € 1.436,74, te vermeerderen met vakantiegeld, wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 26 januari 2021 tot de dag van betaling,
III. tot betaling van het loon inclusief toeslagen, emolumenten en vakantiebijslag vanaf 1 oktober 2020 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de vierde dag na de maand waarover het loon verschuldigd is tot de dag van betaling,
IV. AZM te veroordelen in de proces- en de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van het vonnis.
3.2.
AZM voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

De wedertewerkstelling
4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde wedertewerkstelling.
4.2.
Bij de beoordeling van dat onderdeel van zijn vordering stelt de kantonrechter
voorop dat de toewijsbaarheid daarvan moet worden beoordeeld aan de hand van de algemene maatstaf van artikel 7:611 BW, waarin is vastgelegd dat een werkgever verplicht is zich als een goed werkgever te gedragen. Deze maatstaf brengt in het algemeen gesproken mee dat de toewijsbaarheid van een dergelijke vordering afhangt van de aard van de dienstbetrekking, van de overeengekomen arbeid en van de bijzondere omstandigheden van het geval (vgl. Hoge Raad 12 mei 1989, LJN: AC2497, NJ 1989, 801). Daarbij dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter als uitgangspunt te worden genomen dat van een werkgever, als goed werkgever, gevergd mag worden dat hij de werknemer tegen diens wil slechts de mogelijkheid mag onthouden om de overeengekomen arbeid te verrichten wanneer de werkgever daarvoor een redelijke grond heeft en dat die grond voldoende zwaar dient te wegen, gelet op het in beginsel zwaarwegend te achten belang van de werknemer om de bedongen arbeid te kunnen blijven verrichten. Een ingrijpende maatregel als een op non-actiefstelling (waarmee het bijzonder verlof van in deze zaak is gelijk te stellen) van een werknemer mag slechts worden genomen als toelating van de werknemer op het werk aan de goede gang van zaken bij de werkgever grote schade zou toebrengen of wanneer vanwege andere zwaarwegende redenen, waartegen de belangen van de werknemer niet opwegen, in redelijkheid van de werkgever niet gevergd kan worden dat hij de werknemer nog langer op het werk duldt.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het belang van AZM bij voortduring van het bijzonder verlof van [eiser] op dit moment zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij wedertewerkstelling. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.1.
AZM heeft in de klacht van [naam manager bedrijfsvoering] (r.o. 2.3.) en in de brief van G4S (r.o. 2.4.) aanleiding gezien om nader onderzoek te verrichten naar de aantijgingen die zijn gericht aan het adres van [eiser] . Die aantijgingen zijn dermate ernstig dat AZM heeft besloten om daar, door Hoffmann (r.o. 2.8.), onderzoek naar te laten verrichten en om [eiser] hangende dit onderzoek met ingang van 5 oktober 2020 niet meer toe te laten tot zijn werkzaamheden. Hiermee heeft AZM niet in strijd met art. 7:611 BW gehandeld. Het staat immers buiten kijf dat voor [eiser] , gelet op de inhoud van zijn functie als Security Manager, de lat voor wat betreft de aan hem te stellen integriteitseisen hoger ligt dan voor een doorsnee werknemer. Daarover zijn partijen het ook eens.
4.3.2.
Het onderzoek van Hoffmann heeft in eerste instantie geleid tot het tussentijds rapport van 4 december 2021. Het beeld dat uit dit rapport naar voren komt, is (kort samengevat), dat diverse werknemers van AZM en van G4S ernstige bedenkingen hebben bij de integriteit van [eiser] . AZM heeft na dit rapport niet bepaald voortvarend gehandeld. Zij heeft immers eerst in januari 2021 aan Hoffmann opdracht gegeven vervolgonderzoek te verrichten. Dit tijdsverloop valt deels echter ook te verklaren door de kerstperiode en door het feit dat partijen in overleg waren getreden over het treffen van een regeling.
4.3.3.
Ter zitting heeft [eiser] zeer uitgebreid verweer gevoerd tegen de inhoud van het tussentijds rapport. Dit verweer had [eiser] niet alleen eerder in deze procedure, maar ook al buiten rechte naar voren kunnen brengen. Hiervoor was hij, althans voor het leeuwendeel van het verweer, niet afhankelijk van de toegang tot zijn e-mail en database. In reactie op het ter zitting gevoerde verweer van [eiser] heeft AZM gesteld dat ook dit zal worden betrokken bij het vervolgonderzoek. Verder heeft AZM (onbetwist) gesteld dat in de eerste week van februari 2021 in het kader van het vervolgonderzoek nadere gesprekken zullen plaatsvinden en dat daarna het vervolgonderzoek op of omstreeks 12 februari 2021 zal worden afgerond.
4.3.4.
Op grond van dit alles concludeert de kantonrechter als volgt. AZM heeft ernstige bedenkingen over de integriteit van [eiser] . Het tussentijds rapport heeft die bedenkingen niet weggenomen, maar juist verstrekt. De afronding van het vervolgonderzoek duurt langer dan [eiser] wenselijk vindt, maar daar is hijzelf ook enigszins debet aangezien hij eerst heeft ingestemd met onderhandelingen over een beëindigingsregeling en daarna pas in een zeer laat stadium uitgebreid verweer voert. Het vervolgonderzoek is bijna afgerond en gelet op de ernst van de bedenkingen en het feit dat aan [eiser] als Security Manager hoge integriteitseisen mogen worden gesteld, weegt het belang van het AZM om [eiser] in afwachting van de uitkomst van dit vervolgonderzoek niet toe te laten tot diens werkzaamheden op dit moment zwaarder dan het belang van [eiser] .
Het loon
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij het door hem gevorderde loon.
4.5.
Ten aanzien van het onder II. gevorderde bedrag heeft [eiser] toegelicht dat die bestaat uit:
  • (deels) niet betaalde bereikbaarheidstoeslag in de maanden oktober 2020 tot en met januari 2021
  • niet betaalde vergoeding liaison zorg in de maand januari 2021
  • de maximale wettelijke verhoging over de maanden oktober en november 2020 ten aanzien van de bereikbaarheidstoeslag, en 33 % wettelijke verhoging over de niet betaalde bereikbaarheidstoeslag over december 2020
  • ook is dit bedrag inclusief de wettelijke rente vanaf de respectieve verzuimdata tot (kennelijk) 26 januari 2021.
4.6.
Ter zitting is gebleken dat [eiser] met de “vergoeding liaison zorg” bedoelt de vergoeding voor het Hoofd Calamiteiten Team (HCT).
4.7.
AZM heeft tegen de gevorderde bereikbaarheidstoeslag bij antwoord aangevoerd dat [eiser] met ingang van november 2020 geen bereikbaarheidsdiensten meer draait en dus geen recht heeft op de bereikbaarheidstoeslag. Ter zitting heeft zij echter haar standpunt op dit onderdeel gewijzigd en zich niet langer verzet tegen toewijzing van dat onderdeel. Dit onderdeel zal dus worden toegewezen.
4.8.
Tegen de gevorderde vergoeding HCT heeft AZM bij antwoord aangevoerd dat [eiser] in 2021 niet de rol van HCT vervult. Dit verweer verwerpt de kantonrechter aangezien [eiser] ter zitting (onbetwist) heeft betoogd dat de vergoeding HCT een vaste looncomponent is aangezien hij die al sedert 2008 ontvangt omdat hij toen als leidinggevende calamiteitenteam is aangesteld en daar nooit verandering in is gekomen. Ook dit onderdeel zal dus worden toegewezen.
4.9.
De wettelijke verhoging en de wettelijke rente over de niet betaalde looncomponenten zijn eveneens toewijsbaar.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat het bedrag van € 1.436,74 zal worden toegewezen.
4.11.
[eiser] vordert voorts de wettelijke verhoging over € 1.436,74. Dat is niet geheel toewijsbaar aangezien in dit bedrag reeds de wettelijke verhoging over het grootste deel van de looncomponenten is opgenomen. Wel toewijsbaar is de (nog resterende) wettelijke verhoging van 17 % over € 254,08 bereikbaarheidstoeslag over de maand december 2020.
Ook is de wettelijke verhoging toewijsbaar over € 497,50 (bereikbaarheidstoeslag en vergoeding HCT) over de maand januari 2021.
4.12.
De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over € 1.436,74 is eveneens niet geheel toewijsbaar, omdat in dit bedrag reeds € 1,81 wettelijke rente is opgenomen. Daarom zal de wettelijke rente worden toewezen over € 1.434,93.
4.13.
Er is thans geen grond om AZM te veroordelen tot betaling van de vakantiebijslag over het achterstallige loon van de maanden oktober 2020 tot en met januari 2021. Gesteld noch gebleken is immers dat de vakantiebijslag over die periode op dit moment al opeisbaar is.
4.14.
De vordering onder III. zal voor zover die betrekking heeft op betaling van het tot februari 2021 worden afgewezen, omdat het ervoor gehouden moet worden dat, als AZM heeft voldaan aan de veroordelingen tot betaling van het resterende loon over de maanden oktober 2020 tot en met januari 2021, [eiser] met uitzondering van de nog niet opeisbare vakantiebijslag, tot januari 2021 niets meer van AZM te vorderen heeft. Ook zal de gevorderde vakantiebijslag met ingang van februari 2021 worden afgewezen omdat deze nog niet opeisbaar is.
4.15.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk gesteld zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.16.
AZM zal wel worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van de nakosten en de wettelijke rente.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt AZM tot betaling aan [eiser] van € 1.436,74, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.434,93 vanaf 26 januari 2021 tot de dag van voldoening,
5.2.
veroordeelt AZM tot betaling van de wettelijke verhoging van 17% over € 254,08 (achterstallig loon december 2020),
5.3.
veroordeelt AZM tot betaling van de wettelijke verhoging over € 497,50 (achterstallig loon januari 2021),
5.4.
veroordeelt AZM tot betaling van het loon inclusief emolumenten en toeslagen met ingang van februari 2021 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, telkens vanaf de vierde dag na de maand waarover het loon verschuldigd is, tot de dag van betaling,
5.5.
veroordeelt AZM onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 93,50 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening.
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW