ECLI:NL:RBLIM:2021:1472

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20_805
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag leerlingenvervoer op basis van dichtstbijzijnde toegankelijke school en hardheidsclausule

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 19 februari 2021, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor leerlingenvervoer ongegrond verklaard. Eiseres had een aanvraag ingediend voor leerlingenvervoer naar de Latasteschool voor het schooljaar 2019/2020, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat de Latasteschool niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school was. De dichtstbijzijnde school voor haar zoon, die een vorm van autisme heeft, is de Spoorzoeker in Roermond. Eiseres had eerder aanvragen voor leerlingenvervoer naar de Latasteschool ingediend, die in eerdere jaren waren goedgekeurd op basis van bijzondere omstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat er in dit geval geen bijzondere omstandigheden waren die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigden. Eiseres voerde aan dat de Spoorzoeker niet geschikt was en dat haar persoonlijke omstandigheden een maatwerkvoorziening vereisten, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet zodanig bijzonder waren dat verweerder van de regelgeving moest afwijken. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet verplicht was om het vervoer naar de Latasteschool te bekostigen, aangezien de Spoorzoeker de dichtstbijzijnde toegankelijke school was. Eiseres had ook geen gerechtvaardigd vertrouwen dat zij elk jaar in aanmerking zou komen voor een vervoersvoorziening, aangezien de gemeente in eerdere besluiten had aangegeven dat de Latasteschool niet de dichtstbijzijnde school was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/805

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2021 in de zaak tussen

[Naam 1] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.C. van Kasteren,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen, verweerder,
gemachtigde: de heer T.J.A.M. Gielen.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor leerlingenvervoer voor de zoon van eiseres voor het schooljaar 2019/2020 afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en medegemachtigde de heer [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Opmerking vooraf
1. De wettelijke bepalingen waar in deze uitspraak naar wordt verwezen, zijn opgenomen in een bijlage die aan deze uitspraak is gehecht.
Waar gaat deze zaak over?
2. De zoon van eiseres, [*] , is geboren op [datum] en heeft een vorm van autisme. Hij is gestart op een gewone basisschool, maar de situatie bleek niet passend. Met ingang van 8 mei 2017 gaat [*] naar de Latasteschool in Horn voor speciaal onderwijs.
2.1.
Eiseres heeft eerder voor de schooljaren 2016/2017 en 2017/2018 een aanvraag ingediend voor leerlingenvervoer naar de Latasteschool. Verweerder heeft beide aanvragen toegekend. Bij de toekenning heeft verweerder aangegeven dat om in aanmerking te komen voor leerlingenvervoer er gekozen moet worden voor de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Voor [*] is dat niet de Latasteschool, maar de Spoorzoeker in Roermond. Omdat er sprake was van gezondheidsproblemen in het gezin heeft verweerder besloten hiervan af te wijken en is leerlingenvervoer toegekend met gebruikmaking van de hardheidsclausule. In het besluit is tevens aangegeven dat er voor het schooljaar 2018/2019 een nieuw onderzoek zal plaatsvinden.
2.2.
Ook voor het schooljaar 2018/2019 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor leerlingenvervoer naar de Latasteschool. Verweerder heeft deze aanvraag aanvankelijk afgewezen, omdat de Latasteschool niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. Later heeft verweerder de afwijzing herzien en (uiteindelijk) toch voor dat schooljaar het leerlingenvervoer naar de Latasteschool toegekend met toepassing van de hardheidsclausule. Dit omdat eiseres door alle veranderingen in de thuissituatie niet in staat was om het vervoer van [*] naar de Latasteschool zelf te regelen. Met eiseres werd afgesproken dat zij gaat kijken naar een oplossing om het vervoer van [*] naar de Latasteschool vanaf het nieuwe schooljaar op eigen kracht te organiseren.
2.3.
De onderhavige aanvraag voor het schooljaar 2019/2020, die eiseres op 10 mei 2019 heeft ingediend, heeft verweerder afgewezen.
Wat was de reden voor de afwijzing?
3. Bij besluit van 19 juni 2019 – dat verweerder heeft gehandhaafd bij het bestreden besluit – heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat de Latasteschool niet de dichtstbijzijnde toegankelijk school is. De dichtstbijzijnde toegankelijke school voor [*] is de Spoorzoeker in Roermond. Dit betekent volgens verweerder dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening naar de Latasteschool. Volgens verweerder is er geen sprake meer van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de hardheidsclausule toegepast moet worden.
Waarom is eiseres het niet eens met het bestreden besluit?
4.1.
Eiseres betoogt dat de Spoorzoeker niet geschikt is, omdat deze school niet voldoende passende ondersteuning voor de verdere ontwikkeling van [*] kan bieden. Eiseres doet hierbij een beroep op het recht op vrije onderwijskeuze (artikel 2 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)), op het discriminatieverbod (artikel 14 EVRM) en op het uitgangspunt dat het belang van het kind als regel de doorslag behoort te geven (artikel 3, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK)). De gemeente heeft bovendien nagelaten om nader onderzoek te doen naar de passendheid van de Spoorzoeker.
4.2.
Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres, net als de eerdere jaren, een maatwerkvoorziening vereisen. Eiseres is een alleenstaande moeder van twee kinderen en werkt fulltime. De andere zoon van eiseres moet op hetzelfde tijdstip als [*] naar school. Eiseres kan hem wel halen en brengen, maar voor [*] lukt dit niet. Ze heeft gekeken naar andere oplossingen, maar ze kan slechts voor 1,5 dag een oplossing vinden.
4.3.
Tot slot voert eiseres aan dat de toekenning van het leerlingenvervoer in eerdere schooljaren bij haar de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat ook voor het schooljaar 2018/2019 de kosten zouden worden vergoed.
Welke vragen gaat de rechtbank beantwoorden?
5. Burgemeester en wethouders verstrekken op aanvraag een vergoeding van door hen noodzakelijk te achten kosten voor vervoer ten behoeve van schoolbezoek. Deze vergoeding wordt alleen verstrekt als de leerling vanwege een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer naar school kan gaan of als de leerling vanwege de handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer is aangewezen. [1]
5.1.
Ten behoeve van het schoolbezoek worden de kosten voor vervoer vergoed over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich zou brengen. [2]
5.2.
In bijzondere gevallen kan verweerder ten gunste van de ouders afwijken van de hiervoor genoemde regelgeving. [3]
5.3.
Gelet op deze regelgeving en de beroepsgronden van eiseres, zal de rechtbank achtereenvolgend de volgende vragen beantwoorden:
a. is de Latasteschool de dichtstbijzijnde toegankelijke school?
b. als dit niet het geval is, is dan sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat van de regelgeving moet worden afgeweken?
c. Mocht eiseres er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de vervoersvoorziening voor het schooljaar 2019/2020 zou worden toegekend?
Is de Latasteschool de dichtstbijzijnde toegankelijke school?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de Spoorzoeker de dichtstbijzijnde school in de buurt van de woning van [*] is en niet de Latasteschool. Tussen partijen is ook niet in geschil dat vervoer naar de Latasteschool meer kosten met zich meebrengt dan vervoer naar de Spoorzoeker.
7. Volgens vaste jurisprudentie is het aan de ouders om aannemelijk te maken dat de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is. Daarbij moet het gaan om objectieve factoren die betrekking hebben op het gegeven onderwijs. Om te kunnen bepalen of een school de dichtstbijzijnde toegankelijke is, is uitsluitend het gegeven onderwijs van belang en niet ondersteunende faciliteiten die daarnaast worden aangeboden. [4] Dat een ouder een andere school van de soort waarop het betrokken kind is aangewezen een betere vindt dan de dichtstbijzijnde school, maakt dus op zichzelf nog niet dat de dichtstbijzijnde school niet als een toegankelijke school kan worden aangemerkt en op grond daarvan een vervoersvoorziening moet worden toegekend.
7.1.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de Spoorzoeker voor [*] niet toegankelijk zou zijn. Ook op de Spoorzoeker wordt speciaal onderwijs gegeven en uit de overgelegde verklaringen blijkt niet dat de Spoorzoeker geen passende onderwijsvoorziening is. In het dossier zit ook geen verklaring van de Spoorzoeker of van een andere onafhankelijke deskundige waaruit kan worden opgemaakt dat de Spoorzoeker [*] niet het benodigde onderwijs kan bieden. De door eiseres aangevoerde omstandigheden waarom de Spoorzoeker niet toegankelijk is, zien allemaal op de ondersteunende faciliteiten die de Latasteschool biedt en die volgens haar ontbreken bij de Spoorzoeker. Los van de vraag of de ondersteunende faciliteiten daadwerkelijk ontbreken bij de Spoorzoeker, zijn de ondersteunende faciliteiten volgens vaste rechtspraak niet van belang voor de vraag of sprake is van een toegankelijke school. Eiseres mag de Latasteschool beter en fijner vinden voor [*] en zij mag [*] daar ook inschrijven, maar op grond van de Verordening heeft zij dan geen recht op een vervoersvoorziening. Het gaat immers niet om subjectief de betere school, maar om de objectief dichtstbijzijnde toegankelijke school zoals bedoeld in de Verordening.
7.2.
Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op artikel 3 van het IVRK. De rechtbank overweegt dat het voornoemd artikel geen norm bevat die in een concreet geval zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechtbank direct toepasbaar is. Daarvoor is de norm niet voldoende concreet genoeg. De rechtbank dient wel te toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. [5] De rechtbank overweegt dat de besluitvorming van verweerder niet betekent dat [*] naar de Spoorzoeker moet en laat eiseres nog steeds de vrije keuze om [*] onderwijs te laten volgen aan de Latasteschool. Verweerder is dan echter niet gehouden om het vervoer naar deze school te bekostigen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind, nu niet aannemelijk is dat de Spoorzoeker geen toegankelijke school is voor [*] .
7.3.
Anders dan eiseres betoogt is het besluit evenmin in strijd met het gewaarborgde recht op onderwijs (artikel 2 van het Eerste Protocol EVRM) en het verbod op discriminatie (artikel 14 EVRM). Eiseres heeft, zoals onder 6.4 overwogen, de vrijheid om [*] de school van zijn keuze te laten bezoeken. Het recht op onderwijs strekt echter niet zo ver dat verweerder gehouden is om ook het leerlingenvervoer naar deze school te bekostigen. Bekostiging van leerlingenvervoer vindt in alle gevallen slechts plaats als het gaat om leerlingenvervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. De criteria die daarbij gelden zijn gelijk voor iedereen die zich in dezelfde situatie bevindt.
7.4.
Uit het voorgaande volgt dat niet de Latasteschool, maar de Spoorzoeker de dichtstbijzijnde toegankelijke school is voor [*] .
Had verweerder vanwege bijzondere omstandigheden een uitzondering moeten maken?
8. Het is vaste rechtspraak dat verweerder toepassing kan geven aan de hardheidsclausule, maar daartoe niet zonder meer verplicht is. De rechtbank dient de weigering van verweerder daarom terughoudend te toetsen. [6]
8.1.
De rechtbank overweegt dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn, dat verweerder op grond daarvan moest afwijken van de regelgeving. Verweerder heeft eerder de hardheidsclausule toegepast omdat beide ouders gezondheidsproblemen hadden en later omdat eiseres niet op korte termijn in staat was om het vervoer te regelen en/of met een verklaring van de Spoorzoeker te komen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er op dit moment nog steeds bijzondere omstandigheden zijn die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen. De rechtbank begrijpt dat het voor een alleenstaande ouder lastig is om het ouderschap te combineren met een fulltime baan, helemaal als de kinderen op verschillende scholen zitten, maar zoals gezegd moeten de omstandigheden ‘zodanig bijzonder’ zijn en dat laatste is door eiseres niet aannemelijk gemaakt.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid kon beslissen om de hardheidsclausule niet toe te passen.
Mocht eiseres er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de vervoersvoorziening voor het schooljaar 2019/2020 zou worden toegekend?
9. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden voldaan aan drie voorwaarden. [7] Allereerst moet het gaan om een toezegging of een uitlating die de burger mag opvatten als een toezegging. Ten tweede moet de toezegging of uitlating zijn gedaan door het bestuursorgaan zelf, of door een persoon van wie de burger redelijkerwijs mocht aannemen dat die de huidige opvattingen van het bevoegde bestuursorgaan weergaf. Als derde stap moet een afweging worden gemaakt tussen de belangen van de persoon aan wie de toezegging is gedaan, de belangen van derden (zoals omwonende of concurrenten) en de belangen van de samenleving.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat er door verweerder een toezegging of uitlating is gedaan dat zij ieder jaar in aanmerking komt voor de vervoersvoorziening. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat er door verweerder is gezegd dat het niet uitgesloten was dat zij een vervoersvoorziening kon krijgen. De rechtbank is van oordeel dat deze uitspraak niet kan worden opgevat als een toezegging van verweerder dat de vervoersvoorziening aan eiseres wordt toegekend. Uit de bewoordingen kan immers worden opgemaakt dat een aanvraag niet op voorhand wordt afgewezen, maar dit zegt niets over de eventuele toekenning. Uit de dossierstukken blijkt bovendien dat verweerder in ieder besluit heeft aangegeven dat de Latasteschool niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is en dat eiseres om die reden niet in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening naar deze school. In de besluiten is tevens door verweerder aangegeven dat zij voor de in het besluit genoemde periode de vervoersvoorziening toewijst met toepassing van de hardheidsclausule en dat er bij een vervolgaanvraag een nieuw onderzoek zal plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook hieruit niet het gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend dat eiseres ieder jaar voor een vervoersvoorziening in aanmerking zou komen.
Financiële vergoeding
10. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat eiseres op grond van de Verordening aanspraak kan maken op een financiële vergoeding die gebaseerd is op een vergoeding van het traject naar de Spoorzoeker. Eiseres heeft daar (nog) geen gebruik van gemaakt, omdat ze in eerste instantie bang was dat ze dat later moest terugbetalen. De rechtbank stelt vast dat de financiële vergoeding geen onderdeel is van het bestreden besluit en dat daartegen door eiseres ook geen inhoudelijk beroepsgrond is aangevoerd. Dit onderdeel behoeft dan ook geen verdere bespreking. De rechtbank wil wel opmerken dat partijen, los van deze juridische procedure, alsnog de mogelijkheden en/of de aanvraag voor de financiële vergoeding onderling kunnen bespreken.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van J. Bruin, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 februari 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

De Wet op het voortgezet onderwijs
Artikel 4
1. Ten behoeve van het schoolbezoek verstrekken burgemeester en wethouders aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
[…]
5. De regeling bepaalt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en
a. de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke basisschool of, indien een leerling op het onderwijs van een speciale school voor basisonderwijs is aangewezen, de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs,
b. een andere basisschool of speciale school voor basisonderwijs, indien het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de basisschool onderscheidenlijk speciale school voor basisonderwijs, bedoeld onder a, en de ouders met het vervoer naar die andere school instemmen,
[…]
De Verordening Leerlingenvervoer gemeente Roerdalen 2014
Artikel 3. Vervoervoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
1.
Een vervoervoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning of de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Behalve wanneer vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
2. Ouders kunnen een vervoervoorziening aanvragen voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning is gelegen dan een andere school van dezelfde onderwijssoort. Er bestaat slechts aanspraak op een vervoervoorziening naar eerstgenoemde school als de ouders een schriftelijk verklaring overleggen. Daarin moeten zij aangeven overwegende bezwaren te hebben tegen:
a. het openbaar onderwijs; of
b. tegen de richting van het onderwijs van alle dichterbij gelegen bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen.
3. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag van een vervoervoorziening het ondersteuningsplan zoals dat plan is vastgesteld door het samenwerkingsverband na overleg met het college.
Artikel 25. Afwijken van bepalingen
Het college kan in bijzondere gevallen, aangaande het vervoer voor onderwijs, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening. Zo nodig na het vragen van advies aan deskundigen.
Verdrag inzake de rechten van het kind
Artikel 3
1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Artikel 14
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, rad, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Eerste Protocol bij het EVRM
Artikel 2
Niemand mag het recht op onderwijs worden ontzegd. Bij de uitoefening van alle functies die de Staat in verband met de opvoeding en het onderwijs op zich neemt, eerbiedigt de Staat het recht van ouders om zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren, die overeenstemt met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen.

Voetnoten

1.Artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de Wpo).
2.Artikel 3, eerste lid, van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Roerdalen 2014 (hierna: de Verordening).
3.Artikel 25 van de Verordening.
4.zie onder meer de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4422.
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:RVS:2019:362.
6.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1095.
7.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694 en de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal Wattel van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:896.