ECLI:NL:RBLIM:2021:1473

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20_739
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag remigratievoorziening op basis van leeftijdseisen en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een remigratievoorziening op grond van de Remigratiewet. Eiser, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft, kwam op 9 december 1976 als minderjarige naar Nederland. Hij heeft van 17 september 2010 tot 18 april 2011 in Turkije gewoond bij zijn ouders en heeft op 18 april 2011 zijn verblijf in Nederland hervat. De aanvraag voor de remigratievoorziening werd door de Sociale Verzekeringsbank afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de leeftijdseis van 18 jaar op het moment van vestiging in Nederland. Eiser was van mening dat hij wel aan de voorwaarden voldeed, omdat hij zijn band met Nederland had verbroken tijdens zijn verblijf in Turkije.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij Nederland definitief had verlaten en dat zijn duurzame band met Nederland niet was verbroken. De rechtbank benadrukte dat de Remigratiewet geen hardheidclausule kent en dat de leeftijdsgrens van 18 jaar bewust is ingesteld om de doelgroep te beperken tot personen die als volwassene naar Nederland zijn geëmigreerd. Eiser voerde ook aan dat er bij hem het vertrouwen was gewekt dat hij in aanmerking kwam voor de remigratievoorziening, maar de rechtbank oordeelde dat er geen toezegging was gedaan door het bestuursorgaan die dit vertrouwen kon rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/739

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2021 in de zaak tussen

[naam 1], te Venlo, eiser,

gemachtigde: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: de heer W. van den Berg.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een voorziening op grond van de Remigratiewet afgewezen.
Bij besluit van 4 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van verweerder nam via een Skype-beeldverbinding deel aan de zitting.

Overwegingen

Inleiding
1. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een remigratievoorziening afgewezen, omdat eiser nog geen 18 jaar was op de dag dat hij in Nederland kwam wonen en daarom niet voldoet aan de voorwaarden die de wet stelt om in aanmerking te komen voor deze voorziening. Eiser is het daar niet mee eens. Juist is dat hij als minderjarige naar Nederland is gekomen. Omdat hij op 18 september 2010 Nederland weer heeft verlaten en bij zijn ouders in Turkije is gaan wonen en vervolgens op 18 april 2011 is teruggekeerd naar Nederland, is eiser van mening dat hij wel voldoet aan de voorwaarden.
Feiten en procesverloop
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Eiser is op 9 december 1976 naar Nederland gekomen. Hij was op dat moment
13 jaar oud. Eiser heeft zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit. Van 17 september 2010 tot 18 april 2011 heeft eiser bij zijn ouders in Turkije gewoond. Sinds 18 april 2011 woont eiser weer in Nederland. Op 18 april 2019 heeft eiser bij verweerder een aanvraag voor een remigratievoorziening ingediend, omdat hij wil remigreren naar Turkije.
2.2.
Bij het primaire besluit van 26 juli 2019 – dat verweerder heeft gehandhaafd bij het bestreden besluit – heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet aan de voorwaarden voor een remigratievoorziening voldoet, omdat eiser nog geen 18 jaar was op de dag dat hij in Nederland kwam wonen (9 december 1976). Eiser heeft vanaf 17 september 2010 zeven maanden bij zijn ouders in Turkije gewoond. Eiser heeft volgens verweerder niet onderbouwd dat zijn band met Nederland in die tijd verbroken was gezien de korte duur van zijn verblijf in Turkije en het gegeven dat hij direct na aankomst zijn leven in Nederland weer heeft opgepakt. Subsidiair stelt verweerder dat uit jurisprudentie volgt dat ingezetenschap niet direct verloren gaat bij een verblijf in het buitenland en dat er in de regel een grens wordt aangehouden van ongeveer één jaar.
2.3.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daartegen beroep ingesteld. Eiser voert aan dat hij bewijsstukken heeft overgelegd dat hij in Turkije woonachtig was en dat het in 2010 zijn intentie was om Nederland definitief te verlaten. Het ingezetenschap van eiser is daardoor verloren gegaan. Verweerder heeft dan ook ten onrechte geconcludeerd dat eiser niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een remigratievoorziening. Daarnaast heeft verweerder bij eiser het vertrouwen gewekt dat hij in aanmerking kwam voor een remigratievoorziening.
Toetsingskader
3. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen recht heeft op de gevraagde remigratievoorziening. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage die aan deze uitspraak is gehecht.
Inhoudelijke beoordeling
4. De rechtbank stelt voorop dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Remigratiewet volgt dat het doel van de wet is om personen die tot de doelgroep behoren te helpen bij de wens om te remigreren naar hun geboorteland. [1] De leeftijdsgrens van 18 jaar en ouder is ingevoerd om de doelgroep te beperken tot personen van de eerste generatie die in het land van herkomst geboren zijn en die dus als volwassene zijn geëmigreerd naar Nederland. Tevens is er gekozen voor deze leeftijdsgrens omdat bij personen onder de 18 jaar de vorming en ontwikkeling tot volwassenheid in Nederland heeft plaatsgevonden. Daardoor is de verwachting dat bij deze groep de oriëntatie op het herkomstland in het algemeen geringer zal zijn dan voor de groep van 18 jaar en ouder. Het is dan ook een bewuste keuze van de wetgever geweest om de leeftijdsgrens op 18 jaar te stellen. De Remigratiewet bevat geen zogenaamde hardheidclausule. Binnen de kaders van de Remigratiewet bestaat dan ook geen mogelijkheid om van dat leeftijdsvereiste af te wijken.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op 9 december 1976 voor het eerst naar Nederland is gekomen als minderjarige. Verweerder heeft zich ter zitting desgevraagd op het standpunt gesteld dat – ondanks het hiervoor onder 4. weergegeven doel en strekking van de wet – een persoon alsnog in aanmerking kan komen voor een remigratievoorziening als degene zich eerst als minderjarige in Nederland heeft gevestigd, maar vervolgens vertrekt naar zijn herkomstland en dan later weer terugkeert naar Nederland als meerderjarige.
6. Gelet hierop is de vraag die partijen verdeeld houdt of eiser in de periode van
17 september 2010 tot 18 april 2011 Nederland definitief heeft verlaten en of op grond daarvan de datum van vestiging in Nederland niet 9 december 1976 is, maar
18 april 2011. Bij haar beoordeling heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
6.1.
Vanaf 9 december 1976 tot en met 16 september 2010 heeft eiser in Nederland gewoond. De door eiser gestelde intentie dat hij op 17 september 2010 definitief naar Turkije is verhuisd, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in objectieve factoren. Eiser had geen zelfstandige woonruimte in Turkije, maar woonde in bij zijn ouders. Eiser had geen baan, geen inkomsten en na een korte periode van zeven maanden is hij op
18 april 2011 weer in Nederland gaan wonen. Sindsdien heeft eiser weer een zelfstandige woonruimte en ontvangt hij uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank wijst dit alles niet op een verbreking van zijn duurzame band met Nederland in de genoemde periode. Het enkel uitschrijven bij de gemeente in Nederland per 17 september 2010 en een verklaring dat hij vervolgens zeven maanden in Turkije heeft gewoond, is daarvoor onvoldoende. Dat eiser zijn standpunt naar eigen zeggen niet meer kan onderbouwen, omdat de gemeente en de woningbouwvereniging maar zeven jaar documenten bewaren, komt voor zijn eigen rekening en risico. Het is aan eiser om zijn eigen administratie op orde te hebben.
6.2.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat hij op 17 september 2010 Nederland definitief heeft verlaten. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van 9 december 1976 als zijnde de datum waarop eiser zich in Nederland vestigde. Gelet hierop voldoet eiser niet aan het leeftijdsvereiste van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Remigratiewet.
Mocht eiser er gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij in aanmerking kwam voor een remigratievoorziening?
7. Eiser voert aan dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat hij in aanmerking kwam voor een remigratievoorziening. Op verzoek van verweerder heeft eiser bewijsstukken overgelegd van het feit dat hij in Turkije woonachtig was. Op dat moment was bij verweerder al bekend hoe lang eiser in Turkije heeft gewoond. Het verbaast eiser dat na aanlevering van de bewijsstukken, de aanvraag alsnog is afgewezen.
Verweerder voert aan dat er nimmer is toegezegd dat eiser in aanmerking kwam voor een remigratievoorziening. De bewijsstukken zijn opgevraagd om de aanvraag van eiser zorgvuldig te kunnen beoordelen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden voldaan aan drie voorwaarden. [2] Allereerst moet het gaan om een toezegging of een uitlating die de burger mag opvatten als een toezegging. Ten tweede moet de toezegging of uitlating zijn gedaan door het bestuursorgaan zelf, of door een persoon van wie de burger redelijkerwijs mocht aannemen dat die de huidige opvattingen van het bevoegde bestuursorgaan weergaf. Als derde stap moet een afweging worden gemaakt tussen de belangen van de persoon aan wie de toezegging is gedaan, de belangen van derden (zoals omwonenden of concurrenten) en de belangen van de samenleving.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat er door een daartoe bevoegd gezag het vertrouwen is gewekt dat eiser in aanmerking kwam voor een remigratievoorziening. Uit de door partijen overgelegde stukken volgt dat verweerder aanvullende bewijsstukken heeft opgevraagd om de aanvraag van eiser te beoordelen. Uit niets blijkt dat er een uitlating of toezegging is gedaan op basis waarvan eiser er op mocht vertrouwen dat hij in aanmerking kwam voor een remigratievoorziening. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van J. Bruin, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 februari 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Remigratiewet
Artikel 2bOm voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen dient de remigrant:
(…)
j. de leeftijd van 18 jaar te hebben bereikt op het moment dat hij zich in Nederland vestigde; (…)
Artikel 4
1. Aan een remigrant die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2b, wordt een periodieke uitkering verstrekt ter voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan in het bestemmingsland. (…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van State (RVS) van 6 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1194.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694 en de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal Wattel van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:896.