4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 3
Vrijspraak
Aan de verdachte is als derde feit het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst ten laste gelegd. Voor gebruik van een geschrift als ware het echt en onvervalst - een en ander in de zin van art. 225 Sr - is nodig dat het valse of vervalste geschrift wordt gebezigd als middel tot misleiding tegenover een derde.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte aan de administratieve medewerkster [getuige 2] opdracht heeft gegeven om in het boekhoudsysteem betalingsopdrachten klaar te zetten voor meerdere door hemzelf valselijk opgemaakte en vervalste facturen, die hij volgens de tenlastelegging had verstuurd of doen versturen aan [naam bedrijf 1] (hierna te noemen: [naam bedrijf 1] ). De betalingsopdrachten werden door verdachte zelf geaccordeerd. Als financieel directeur van [naam bedrijf 1] was hij daartoe zelfstandig bevoegd. Het was niet de taak van [getuige 2] om de facturen inhoudelijk te beoordelen. Evenmin was er een ‘dubbel check’-procedure. De rechtbank kan op grond van deze omstandigheden niet tot het oordeel komen dat de valse en vervalste facturen als middel dienden om een derde te misleiden.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de valselijk opgemaakte en vervalste facturen heeft gebruikt als waren zij echt en onvervalst in de door art. 225 Sr bedoelde zin. De rechtbank zal de verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Feit 1
De rechtbank zal hieronder eerst de bewijsmiddelen opnemen die zien op betalingen met de creditcard van [naam bedrijf 1] in het algemeen en vervolgens de bewijsmiddelen opnemen die betrekking hebben op specifieke creditcardbetalingen.
Daarna zal de rechtbank haar overwegingen en conclusie uit de bewijsmiddelen weergeven.
Bewijsmiddelen ‘betalingen met creditcard’ in het algemeen
Door [aangever] is namens het bedrijf [naam bedrijf 1] aangifte gedaan van verduistering in dienstbetrekking door [verdachte] . Aangever heeft verklaard dat [verdachte] werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] verrichtte. Aanvankelijk verrichtte [verdachte] van 1 juni 2009 tot 1 februari 2010 vanuit zijn eigen bedrijf [naam bedrijf 3] werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] . Deze werkzaamheden werden door hem op uurbasis aan [naam bedrijf 1] gefactureerd.
Vervolgens heeft [verdachte] van
1 februari 2010 tot en met 31 mei 2012op basis van een arbeidsovereenkomst als financieel directeur bij [naam bedrijf 1] gewerkt. Voor de uitoefening van deze functie ontving [verdachte] in april 2010 een creditcard van [naam bedrijf 1] , bedoeld voor zakelijke uitgaven.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij in de periode van 13 november 2009 tot
5 september 2013 als ‘General Manager’ de algehele leiding had binnen [naam bedrijf 1] . Omtrent het gebruik van de creditcard van [naam bedrijf 1] heeft hij [verdachte] duidelijk gemaakt dat de creditcard alleen bedoeld was voor de kosten ten behoeve van het bedrijf. Dit betrof een mondelinge afspraak.
Bewijsmiddelen creditcardbetalingen bij tankstations
Uit de creditcardoverzichten van mei en juni 2010, oktober en november 2010, juni en juli 2011, alsmede december 2011 en januari 2012 volgt dat de verdachte meerdere keren bij tankstations heeft betaald met de creditcard van [naam bedrijf 1] .
Creditcardbetalingen tankstations / mei en juni 2010
• 31/05/2010 Michendorf (Duitsland) € 54,37
• 02/06/2010 Werbelin (Duitsland) € 83,68
• 03/06/2010 Düsseldorf (Duitsland) € 85,81
• 08/06/2010 Geleen € 87,00
Creditcardbetalingen tankstations / oktober en november 2010
• 21/10/2010 Shell Tienbaan te Heerlen € 72,66
• 25/10/2010 Shell Tien baan te Heerlen € 81,42
• 01/11/2010 Shell Düsseldorf € 80,83
• 08/11/2010 Shell Tien baan te Heerlen € 77,24
• 17/11/2010 Shell Tienbaan te Heerlen € 83,17
Creditcardbetalingen tankstations / juni en juli 2011
• 25/06/2011 Düsseldorf (Duitsland) € 91,58
• 27/06/2011 Koepernitz (Duitsland) € 87,45
• 29/06/2011 Helmstedt (Duitsland) € 103,20
• 01/07/2011 Heerlen € 90,30
Creditcardbetalingen tankstations / december 2011 en januari 2012
• 28/12/2011 Shell Tienbaan Heerlen € 73,77
• 05/01/2012 Shell Tienbaan Heerlen € 94,93
Door aangever [aangever] is verklaard dat [verdachte] naast het gebruikelijke loon tevens een vergoeding voor reiskosten woon-werkverkeer en additionele reiskosten ontving. Met de reiskostenvergoeding werd volgens de aangever beoogd een alomvattende vergoeding te betalen en het was [verdachte] niet toegestaan om met de creditcard de brandstofkosten van zijn eigen voertuig te betalen. [verdachte] was de enige medewerker binnen het management die geen leaseauto, maar een eigen auto reed. Het was voor medewerkers die de overzichten van creditcardafrekeningen onder ogen kregen niet vreemd dat er door [verdachte] getankt werd, nu de overige medewerkers (die wel een leaseauto hadden en bijtelling betaalden) mochten tanken met een creditcard, aldus de aangever.
Bij arbeidsovereenkomst d.d. 31 januari 2010 zijn [naam bedrijf 1] en [verdachte] overeengekomen dat laatstgenoemde een reiskostenvergoeding ontvangt.Blijkens verschillende salarisspecificaties - bijvoorbeeld over de maanden mei en augustus 2010 - werden reiskosten woon-werkverkeer en kilometervergoeding door [naam bedrijf 1] aan [verdachte] uitbetaald.
Bewijsmiddelen creditcardbetaling onderhoudskosten privé auto
Aangever [aangever] heeft verklaard dat hem uit het creditcardafschrift van juni - juli 2011 is gebleken dat de verdachte met de creditcard van [naam bedrijf 1] onderhoudskosten heeft betaald aan [naam bedrijf 5] te Düsseldorf (Duitsland) voor de privé auto van [verdachte] , welke voor eigen (‘privé’) rekening dienden te komen.Deze betaling op 20 juli 2011 bedroeg € 2.594,09.
Uit het creditcardoverzicht betalingen / juni en juli 2011volgt:
• 20/07/2011 [naam bedrijf 5] Düsseldorf (Duitsland) € 2.594,09
In het dossier bevindt zich een schermafdruk van een zoekopdracht via Google op internet met betrekking tot [naam bedrijf 5] , met de vermelding dat dit een autobedrijf/garage is.
In de administratie van [naam bedrijf 1] is geen factuur aangetroffen in relatie tot deze betaling aan [naam bedrijf 5] . Uit de door aangever aangeleverde salarisstroken van [verdachte] is niet gebleken dat deze creditcardbetalingen zijn verrekend met het salaris van [verdachte] . Niet is gebleken dat dit bedrag op een later moment door [verdachte] aan [naam bedrijf 1] is terugbetaald.
Bewijsmiddelen creditcardbetaling privéreis Griekenland
Aangever [aangever] heeft verklaard dat hem uit het creditcardafschrift van december 2011 en januari 2012 is gebleken dat de verdachte met de creditcard van [naam bedrijf 1] een reis heeft betaald die voor eigen (‘privé’) rekening diende te komen.Deze betaling op 12 januari 2012 bedroeg € 1.416,00.
Uit het creditcardoverzicht betalingen / december 2011 en januari 2012volgt:
• 12/01/2012 [naam bedrijf 6] Düsseldorf (Duitsland) € 1.416,00
Overwegingen en conclusies uit het voorgaande bewijs
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte (in de periode van 31 mei 2010 tot en met 12 januari 2012) door gebruik te maken van een creditcard van [naam bedrijf 1] , waarmee hij alleen zakelijke uitgaven mocht doen, privé-uitgaven heeft gedaan.
Zo heeft de verdachte in totaal 15 keer (voor een totaalbedrag van € 1.247,41) betalingen gedaan bij verschillende tankstations. Al deze betalingen zijn opgenomen in het onderhavige strafdossier en vallen in de - ter terechtzitting gewijzigde - ten laste gelegde periode.
Tevens heeft de verdachte een betaling van € 2.594,09 gedaan voor onderhoud aan zijn privé auto en een betaling van € 1.416,00 voor een vakantiereis naar Griekenland.
De verdachte heeft zich deze bedragen wederrechtelijk toegeëigend.
De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. Namens de verdachte is door de raadsvrouw ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte de onderhoudskosten voor zijn auto mocht declareren bij het [naam bedrijf 1] , omdat hij in tegenstelling tot de andere werknemers geen leaseauto had. Hiervoor is in het dossier geen enkele steun te vinden. Wanneer het door de raadsvrouw gestelde juist was, had bovendien mogen worden verwacht dat de verdachte zich daarover had uitgelaten. De rechtbank acht het door de raadsvrouw gestelde daarom onaannemelijk.
Dat betekent dat de rechtbank de (gekwalificeerde) diefstal van een hoeveelheid geld wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 2
Zoals ten laste gelegd beslaat feit 2 de periode van 24 juni 2011 tot en met 9 maart 2013. De rechtbank zal deze periode om nader te noemen redenen in tweeën splitsen, te weten een periode van 24 juni 2011 tot en met 31 mei 2012 (feit 2A) en een periode van 1 juni 2012 tot en met 9 maart 2013 (feit 2B).
De rechtbank zal hieronder eerst de bewijsmiddelen opnemen die zien op beide feiten en vervolgens de bewijsmiddelen opnemen die betrekking hebben op elk van deze feiten in het bijzonder en daarbij de bewijsmiddelen opnemen die betrekking hebben op de specifieke betalingen in de betreffende periode. De rechtbank zal na de bewijsmiddelen telkens een tussenconclusie weergeven.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2A en feit 2B
Door [aangever] is namens het bedrijf [naam bedrijf 1] aangifte gedaan van verduistering in dienstbetrekking door [verdachte] . Aangever heeft verklaard dat [verdachte] werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] verrichtte. Aanvankelijk verrichtte [verdachte] van 1 juni 2009 tot 1 februari 2010 vanuit zijn eigen bedrijf [naam bedrijf 3] werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] . Deze werkzaamheden werden door hem op uurbasis aan [naam bedrijf 1] gefactureerd.
Vervolgens heeft [verdachte] van 1 februari 2010 tot en met 31 mei 2012 op basis van een arbeidsovereenkomst, en dus in loondienst, als financieel directeur bij [naam bedrijf 1] gewerkt.
Vanaf 31 mei 2012 tot 30 april 2013 is [verdachte] dezelfde werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] blijven verrichten vanuit zijn bedrijven [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] . [verdachte] heeft voor dezelfde werkzaamheden dubbele facturen aan [naam bedrijf 1] gezonden vanuit zijn beide bedrijven.
[verdachte] was financieel directeur en in die hoedanigheid bevoegd om betalingen te accorderen en bestellingen te plaatsen. Er heeft geen scheiding van facturen plaatsgevonden. De facturen die [verdachte] zelf naar [naam bedrijf 1] zond werden door hem zonder verdere controle goedgekeurd en betaald. [getuige 2] , een niet gekwalificeerde administratieve kracht, voerde de betalingen alleen maar uit, ofschoon zij eigenlijk was ingezet om volgens het ‘vier ogen principe’ de betalingen te controleren.Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij de facturen niet inhoudelijk heeft beoordeeld en dat dit ook niet haar taak was, zodat van een dubbele check geen sprake was.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij in de periode van 13 november 2009 tot
5 september 2013 als ‘General Manager’ de algehele leiding had binnen [naam bedrijf 1] .
[verdachte] werkte al voor zijn indiensttreding samen met [naam bedrijf 1] via zijn Belgisch bedrijf [naam bedrijf 3] en leverde financiële diensten aan [naam bedrijf 1] . De samenwerking ging in het begin goed en [naam bedrijf 1] wilde fulltime gebruik maken van de diensten van [verdachte] . [verdachte] kwam in dienst als financieel directeur en lid van het managementteam. Hij had in het kader van die functie de dagelijkse leiding over het financiële gedeelte en was verantwoordelijk voor het gehele financiële plaatje van [naam bedrijf 1] (betalingen, contact met banken, contact met accountants, checken van de cijfers aan het einde van het jaar, salariëring etc.). Hij had een team van drie mensen onder zich, dat zich bezig hield met de facturering, het boeken van stukken en het voorbereiden van betalingen. De betalingslijst werd getekend door [verdachte] . [getuige 1] heeft verklaard nooit alle facturen gedetailleerd te hebben gecontroleerd. Dat was gebaseerd op vertrouwen.
Op verzoek van [verdachte] werd hij vanaf 31 mei 2012 niet langer in dienstverband gehouden. Het had voor hem fiscale voordelen om vanaf dat moment wederom vanuit zijn onderneming [naam bedrijf 3] te gaan factureren aan [naam bedrijf 1] . Zijn werkzaamheden veranderden niet. [getuige 1] wist toen niet dat [verdachte] ook nog een Duitse onderneming ( [naam bedrijf 4] ) had.
Feit 2A: bewijsmiddelen ‘dubbele uitbetaling bonus van € 5.940,00
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren dat uit onderzoek is gebleken dat het management team van [naam bedrijf 1] over het jaar 2010 aan [verdachte] , die op dat moment in loondienst bij dit bedrijf was, een bonus toekende van € 5.940,00. Ook is verbalisanten gebleken dat [verdachte] daarnaast een bedrag van € 5.940,00 aan [naam bedrijf 1] factureerde met zijn Belgische onderneming [naam bedrijf 3] .
Op de salarisspecificatie d.d. 22 juni 2011 is te zien dat een bonus van € 5.940,00 en een nettoloon van € 2.851,20 door [naam bedrijf 1] aan [verdachte] werden uitbetaald.Op de Duitse privé bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] is op 24 juni 2011 een bedrag van € 7.296,57 ontvangen onder vermelding van ‘Zahlungseingang Sepa [naam bedrijf 1] ’.
Blijkens factuur 873 van [naam bedrijf 3] d.d. 24 juni 2011 is een bedrag van
€ 5.940 aan [naam bedrijf 1] in rekening gebracht onder vermelding van ‘Afrekening voor geleverde diensten over het jaar 2010.
Op het afschrift van de ABN-AMRO van rekening [rekeningnummer 2] op naam van [naam bedrijf 1] is te zien dat factuur 873 op 24 juni 2011 van de bedrijfsrekening van [naam bedrijf 1] werd betaald middels overboeking van € 5.940,00 aan [naam bedrijf 3] , rekening [rekeningnummer 3] .
De getuige [getuige 1] heeft over de afspraken, vastgelegd in de arbeidsovereenkomst met [verdachte] over een eventuele bonus, verklaard dat in die tijd alle directeuren een afspraak hadden gemaakt over een bonus aan het einde van het jaar. Hij herinnerde zich dat het ging over een bonus van ongeveer € 5.000,00. [verdachte] moest de betaling van deze bonussen verzorgen. De getuige kon niet verklaren waarom de bonus van € 5.940,00 die [verdachte] in juni 2011 ontving hoger was dan de daarover in de arbeidsovereenkomst vastgelegde afspraken.
Dat [verdachte] middels zijn Belgische onderneming [naam bedrijf 3] op 24 juni
2011 een bedrag € 5.940,00 factureerde ter zake: 'Administratie bijstand: afrekening voor geleverde diensten over het jaar 2010, was de getuige niet opgevallen.
Van extra werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] door [naam bedrijf 3] was in deze periode geen sprake. [verdachte] was óf in loondienst óf hij factureerde via zijn firma. [verdachte] heeft de factuur geaccordeerd voor betaling. Zijn mensen moesten deze bonusbetalingen klaarzetten en hij had ook zelf de mogelijkheid om deze klaar te zetten. [verdachte] heeft deze bonus twee keer aan zichzelf betaald.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van de voornoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte vanaf 1 februari 2010 in loondienst was van [naam bedrijf 1] . Er bestond derhalve geen reden voor de verdachte om via zijn Belgische onderneming [naam bedrijf 3] te factureren aan [naam bedrijf 1] . De rechtbank concludeert dat de bonus van € 5.940,00 door de verdachte twee keer werd uitbetaald: éénmaal rechtmatig door betaling op zijn Duitse privébankrekening en éénmaal onrechtmatig op de Belgische bedrijfsrekening. Derhalve heeft de verdachte een bedrag van € 5.940,00 verduisterd terwijl hij in dienstbetrekking was.
Namens de verdachte is betoogd dat de verdachte de dubbele uitbetaling van de bonus met [getuige 1] had besproken en dat [getuige 1] daarmee akkoord was. Hiervoor is in het dossier geen enkele steun te vinden. Wanneer het door de raadsvrouw gestelde juist was, had bovendien mogen worden verwacht dat de verdachte zich daarover had uitgelaten. De rechtbank acht het door de raadsvrouw gestelde daarom, mede gelet op de verklaring van [getuige 1] , onaannemelijk.
Feit 2A: bewijsmiddelen ‘dubbele uren factureren over januari en februari 2012’
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren dat op 31 januari 2012 door [naam bedrijf 3] een factuurmet nummer 890 ten bedrage van € 9.464,40 aan [naam bedrijf 1] werd gestuurd, met als omschrijving: 'Declaratienota voor uitgevoerde werkzaamheden in de maand januari 2012'.
Op 29 februari 2012 werd door [naam bedrijf 3] een factuurmet nummer 892 ten bedrage van € 5.258,00 aan [naam bedrijf 1] gestuurd, met als omschrijving: 'Declaratienota voor
uitgevoerde werkzaamheden in de maand februari 2012'.
Het totaal van beide facturen bedraagt € 14.722,40.
Een bedrag van € 14.722,40 werd vervolgens op 12 maart 2012 ontvangen op de Belgische bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] van [naam bedrijf 3] .
Verbalisanten relateren dat [verdachte] in januari 2012 en februari 2012 in loondienst was bij [naam bedrijf 1] . Over januari en februari 2012 werd door [naam bedrijf 1] giraal het salaris uitbetaald aan [verdachte] (€ 4.465,81 respectievelijk € 4.735,35).Op 25 januari 2012 werd een bedrag van
€ 4.465,81 ontvangen op de Duitse privébankrekening (met nummer [rekeningnummer 1] ) van [verdachte] .Op 24 februari 2012 werd een bedrag van € 4.735,35 op de Duitse privébankrekening (met nummer [rekeningnummer 1] ) van [verdachte] ontvangen.
Aangever [aangever] heeft verklaard dat [verdachte] facturen van [naam bedrijf 3] over de maanden januari en februari 2012 in de boekhouding van [naam bedrijf 1] had gecrediteerd. Gebleken is dat beide facturen op 1 december 2012 waren gecrediteerd, maar dat verder onderzoek heeft uitgewezen dat de twee factuurbedragen waren gekoppeld aan een fictieve rekening van Cofely.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij de stempel op de factuur van [naam bedrijf 3] van € 9.464,40, het handschrift en de paraaf van [verdachte] herkende. Zij heeft deze factuur niet beoordeeld. Dat was ook niet haar taak. [verdachte] stelde de factuur betaalbaar en accordeerde de betaling.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat de verdachte in de maanden januari en februari 2012 in loondienst was bij [naam bedrijf 1] en salaris ontving voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden, zodat hij de door hem uitgevoerde werkzaamheden niet ook nog via zijn onderneming [naam bedrijf 3] aan [naam bedrijf 1] mocht declareren. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat hij dat toch heeft gedaan en zich de desbetreffende facturen heeft laten uitbetalen, ofschoon hij daarop geen recht had. De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte een bedrag van € 14.722,40 in dienstbetrekking heeft verduisterd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat wellicht sprake is geweest van een vergissing en dat de verdachte niet opzettelijk valselijk heeft gefactureerd. De rechtbank acht dit op grond van de uit de bewijsmiddelen blijkende gang van zaken hoogst onaannemelijk, temeer nu de verdachte zichzelf nooit op een vergissing heeft beroepen
Feit 2A: bewijsmiddelen ‘onterechte overboeking ten bedrage van € 19.648,90’
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren dat door [verdachte] op 9 maart 2012 een losse betalingsopdrachtwerd verstrekt om een bedrag van € 19.648,90 vanaf de bankrekening van [naam bedrijf 1] over te boeken naar de rekening (met nummer [rekeningnummer 4] ) van [naam bedrijf 4] , met betalingskenmerk ‘MWS [naam bedrijf 1] '. Het bedrag van € 19.648,90 werd, zo volgt uit het bankafschrift van [naam bedrijf 4], op 12 maart 2012 op de rekening ontvangen.
In de boekhouding van [naam bedrijf 1] werd deze transactie verhuld met valse facturen van beweerde crediteuren. Omdat er geen factuur van [naam bedrijf 4] voorhanden was, werd de betaling aan [naam bedrijf 4] door [getuige 2] in het boekhoudpakket 'geparkeerd' op de tussenrekening [rekeningnummer 5] .
Door de aangever [aangever] is verklaard dat [verdachte] bestaande facturen gebruikte en deze bij elkaar voegde om vervolgens een betaling te kunnen verrichtten aan een van zijn bedrijven. Deze facturen werden bij elkaar opgeteld, maar werden niet betaald aan de betreffende crediteuren; in plaats daarvan werd het bedrag van € 19.648,90 op 9 maart 2012 overgeboekt naar de rekening van [naam bedrijf 4] .
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen dat op 3 maart 2012 sprake is geweest van een overboeking van € 19.648,90 naar de rekening van de Duitse onderneming [naam bedrijf 4] van de verdachte. Aan die betaling door [naam bedrijf 1] ligt echter geen factuur ten grondslag. Verdachte heeft ervoor gezorgd dat het geldbedrag naar de rekening van zijn onderneming werd overgeboekt. De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte voornoemd bedrag heeft verduisterd in dienstbetrekking.
Feit 2B: bewijsmiddelen ‘dubbele uren factureren vanaf 1 juni 2012’
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren dat [verdachte] zijn werkzaamheden vanaf juni 2012 via zijn Belgische bedrijf [naam bedrijf 3] en via zijn Duitse bedrijf [naam bedrijf 4] aan [naam bedrijf 1] declareerde. Verbalisanten constateerden dat [verdachte] een aantal gewerkte uren dubbel aan [naam bedrijf 1] factureerde.
Op 25 juni 2012 werd door [naam bedrijf 4] een factuurvan € 11.600,65 (factuurnummer 2012060002) gestuurd aan [naam bedrijf 1] , met als omschrijving '199,5 Std. Audit & Contral' en
'4.664,7 Stk. Reisekosten'.
Een bedrag van € 11.918,85 is op 22 juni 2012 vanaf de ABN-AMRO bedrijfsrekening van [naam bedrijf 1] overgeboekt naar [naam bedrijf 4] .
Op 25 juni 2012 werd het gefactureerde bedrag ontvangen op de Duitse (zakelijke) bankrekening met nummer [rekeningnummer 4] van [naam bedrijf 4] .
Op 2 juli 2012 werd door [naam bedrijf 3] een factuurvan € 9.781,80 (nummer 901) verstuurd aan [naam bedrijf 1] , met als omschrijving 'declaratienota voor uitgevoerde werkzaamhe-den in de maand juni' en 'verplaatsingsvergoeding'.
Een bedrag van € 9.781,80 is op 3 juli 2012 vanaf de ABN-AMRO bedrijfsrekening van [naam bedrijf 1] overgeboekt naar [naam bedrijf 3] .
Dit bedrag werd op 4 juli 2012 door [naam bedrijf 3] ontvangen op haar Belgisch bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] .
Aangever [aangever] heeft verklaard dat de paraaf op de facturen van [verdachte] is. [verdachte] tekende alle facturen zelf af.
De getuige [getuige 1] heeft, toen hij door verbalisanten werd geconfronteerd met de beide facturen, verklaard dat het er voor hem uitziet als een dubbele facturering. De getuige was onbekend met het bedrijf [naam bedrijf 4] niet en hij heeft dit bedrijf nooit de opdracht gegeven uren te factureren aan [naam bedrijf 1] .
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande bewijsmiddelen vast dat de verdachte tot en met 31 mei 2012 bij [naam bedrijf 1] in loondienst was en dat hij vanaf 1 juni 2012 werkzaamheden vanuit zijn bedrijven [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] declareerde. De uren die door de verdachte via zijn twee bedrijven aan [naam bedrijf 1] werden gefactureerd kunnen derhalve alleen betrekking hebben op de maand juni 2012. De verdachte mocht zijn werkzaamheden in die maand voor [naam bedrijf 1] derhalve maar één keer factureren. De verdachte heeft echter beide betalingsopdrachten goedgekeurd.
De rechtbank concludeert dat de verdachte de eerste factuur van 25 juni 2012 voor een bedrag van € 11.600,65 via zijn Duitse onderneming [naam bedrijf 4] onrechtmatig aan [naam bedrijf 1] heeft gefactureerd. De rechtbank betrekt daarbij de verklaring van de getuige [getuige 1] dat hij dit bedrijf op dat moment niet kende en dat hij dat bedrijf ook nooit een opdracht tot - zo begrijpt de rechtbank - het verrichten van werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] had gegeven.
Gelet hierop kan de verduistering van € 11.600,65 door de verdachte worden bewezen. Anders dan in de periode als bedoeld in feit 2A was de verdachte destijds niet in dienstbetrekking. In zoverre dient hij te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat wellicht sprake is geweest van een vergissing en dat de verdachte niet opzettelijk valselijk heeft gefactureerd. De rechtbank acht dit op grond van de uit de bewijsmiddelen blijkende gang van zaken hoogst onaannemelijk, temeer nu de verdachte zichzelf nooit op een vergissing heeft beroepen.
Feit 2B: bewijsmiddelen ‘factureren in augustus 2012 tijdens verlof’
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd dat [verdachte] in de maand augustus 2012 169 uren (a € 50,00 per uur) aan werkzaamheden declareerde via zijn onderneming [naam bedrijf 4] . [verdachte] had echter van 1 augustus tot 27 augustus 2012 vakantie. In die periode heeft hij derhalve niet gewerkt voor [naam bedrijf 1] . [verdachte] heeft onterecht uren gedeclareerd aan [naam bedrijf 1] en uitbetaald. In totaal werden er 94 uren te veel gedeclareerd door [verdachte] . Hierdoor is [naam bedrijf 1] voor een bedrag van € 4.700,00 benadeeld.
Op 31 augustus 2012 werd door [naam bedrijf 4] een factuur(met nummer 10001) van
€ 9.963,40 gestuurd aan [naam bedrijf 1] met als omschrijving '169 Std. Audit & Control ad € 8.450,00' en '4.324 Stk. Reisekosten augustus 2012 ad € 1.513,40'.
Op 31 augustus 2012 werd een bedrag van € 9.963,40 overgeboekt naar de Duitse bankrekening van [naam bedrijf 4] .
In een e-mailbericht d.d. 21 augustus 2012 van [verdachte] aan [aangever] schrijft [verdachte] dat hij wat verlof betreft op 27 augustus weer begint met werken na verlof.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard [verdachte] die uren niet kon hebben gemaakt op het moment dat hij vakantie had.
Tussenconclusie
De rechtbank constateert op basis van de bewijsmiddelen dat de verdachte in augustus 2012 niet in loondienst was bij [naam bedrijf 1] , maar dat hij zijn werkzaamheden factureerde via zijn onderneming [naam bedrijf 4] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte slechts recht had op uitbetaling van in totaal € 3.750,00 (75 uren a € 50,00 per uur), voor werkzaamheden die hij had verricht gedurende de dagen waarop hij geen verlof had. [naam bedrijf 1] is voor een bedrag van
€ 4.700,00 benadeeld.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte € 4.700,00 heeft verduisterd (niet in dienstbetrekking).
Namens de verdachte is door de raadsvrouw aangevoerd dat hij [naam bedrijf 1] heeft laten weten dat hij niet bereikbaar was vanwege vakantieverlof, maar dat hij wel werkzaamheden vanuit zijn bedrijven heeft verricht. De verdachte heeft dat echter nooit verklaard. Uit de mond van de raadsvrouw kan een dergelijke verklaring niet tot de rechtbank komen. Het dossier biedt ook geen enkele steun voor de veronderstelling dat de verdachte een dergelijke boodschap aan [naam bedrijf 1] heeft doorgegeven en evenmin dat hij tijdens zijn vakantie verlof declarabele werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank acht dit dan ook zo onwaarschijnlijk dat zij eraan voorbij zal gaan.
Feit 2B: bewijsmiddelen ‘dubbel factureren in augustus 2012 tijdens verlof’
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd dat [verdachte] op 31 augustus 2012 middels zijn Belgische onderneming [naam bedrijf 3] een bedrag van € 6.926,40 aan [naam bedrijf 1] factureerdevoor zijn werkzaamheden in augustus 2012 (factuur: 902). Dit bedrag werd op 31 augustus 2012 overgeboekt naar de Duitse bankrekening van [naam bedrijf 4] .
Middels zijn Duitse onderneming [naam bedrijf 4] factureerde [verdachte] op 31 augustus 2012 aan [naam bedrijf 1] een bedrag van € 9.963,40 voor zijn werkzaamheden in augustus 2012 (factuur: 2012080001). Dit bedrag werd op 31 augustus 2012 overgeboekt naar de Duitse bankrekening van [naam bedrijf 4] . [verdachte] had in de maand augustus 2012 verlof.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen dat de verdachte niet alleen ten onrechte heeft gedeclareerd voor tijdens zijn verlof verrichte werkzaamheden, maar die bovendien dubbel heeft gefactureerd. De factuur d.d. 31 augustus 2012 die door de verdachte via zijn Belgische onderneming [naam bedrijf 3] is gedeclareerd betreft een dubbele declaratie. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte een bedrag van € 6.926,40 heeft verduisterd (niet in dienstbetrekking).
Feit 2B: bewijsmiddelen ‘onterechte overboeking ten bedrage van € 13.714,60 op 23 januari 2013’
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren dat [verdachte] op 23 januari 2013 een e-mailbericht heeft verstuurd aan [getuige 2] , financieel medewerkster in loondienst bij [naam bedrijf 1] Europe. In dit e-mailberichtgaf [verdachte] de opdracht aan [getuige 2] om een bedrag van € 13.714,60 voor betaling 'gereed te zetten' in het digitale betalingssysteem van [naam bedrijf 1] . Het betrof een betaling aan [naam bedrijf 4] , met referentie 201301000.
Het bedrag van € 13.714,60 werd vanaf de bankrekening (met rekeningnummer [rekeningnummer 6] ) van [naam bedrijf 1] bij de Deutsche Bank op 23 januari 2013 overgeboekt naar de Duitse bankrekening [rekeningnummer 4] op naam van [naam bedrijf 4] .
In het boekhoudsysteem van [naam bedrijf 1] werd door [getuige 2] het betreffende bedrag van € 13.714,60 geboekt op een tussenrekening.Uit onderzoek is gebleken dat de bijbehorende factuur niet aanwezig was in de administratie van [naam bedrijf 1] .
Uit analyse van de financiële administratie van [naam bedrijf 1] is verbalisant [verbalisant 2] gebleken dat er door [verdachte] op 28 januari 2013 vervolgens zelfstandig in het systeem een factuurboeking met nummer 2013010001 is aangemaakt. Dit zonder onderliggende factuur. Deze fictieve factuur is aangemaakt met een tegenwaarde van € 0.Vervolgens werd deze fictieve factuur op 18 juni 2013 overgeboekt naar grootboekrekening '155000 loonheffing'.
De getuige [getuige 2] heeft hierover verklaard dat het vaker voorkwam dat zij per e-mail van [verdachte] opdracht kreeg om bepaalde facturen betaalbaar te stellen. Zij vroeg hem dan op welke grootboekrekening zij deze facturen moest boeken. [verdachte] deelde haar dan mee dat zij het op een tussenrekening moest zetten en dat hij die later zou verwerken.
Waar de betaling van € 13.714,60 betrekking op had, wist zij niet. Zij had de factuur nooit gezien. [verdachte] accordeerde deze factuur en stelde hem betaalbaar. Bedragen die op de tussenrekening werden geparkeerd, werden verder 'verwerkt' door [verdachte] .
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert dat de verdachte een medewerkster opdracht heeft gegeven een bedrag van € 13.714,60 betaalbaar te stellen aan zijn Duitse onderneming [naam bedrijf 4] . Dat bedrag is ook daadwerkelijk van een rekening van [naam bedrijf 1] naar de rekening van [naam bedrijf 4] overgeboekt. Van een onderliggende factuur is niet gebleken. Dat betekent dat de verdachte zich voornoemd bedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte dit bedrag heeft verduisterd (niet in dienstbetrekking).
Feit 2B: bewijsmiddelen ‘onterechte overboeking ten bedrage van € 30.000,00 op 30 mei 2012’
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren dat uit een e-mailberichtd.d. 30 mei 2012 van [verdachte] aan [getuige 2] volgt dat [verdachte] haar opdracht had gegeven om een onmiddellijke betaling van € 30.000,00 aan [naam bedrijf 4] 'klaar te zetten'.
Deze betaling werd op 30 mei 2012 in het boekhoudsysteem Exact van [naam bedrijf 1] geboekt
op de tussenrekening nr. 161000.
Op 30 mei 2012 werd een bedrag van € 30.000,00 van de ABN-AMRO bankrekening met (nummer [rekeningnummer 2] ) van [naam bedrijf 1] overgeboekt naar de Duitse bankrekening van [naam bedrijf 4] .
Op 30 mei 2012 werd een bedrag van € 30.000,00 bijgeschreven op de Duitse bankrekening (met nummer [rekeningnummer 4] ) van [naam bedrijf 4], met de omschrijving 'Ref. Provision MwSt.
Verbalisanten relateren verder dat sprake was van het ‘verrekenen van facturen’. [verdachte] had de opdracht gegeven om het bedrag van € 30.000,00 naar zijn Duitse onderneming [naam bedrijf 4] over te maken. Deze betaling stond in relatie tot twee facturen van [naam bedrijf 7] (de moedermaatschappij) van [naam bedrijf 1] . Door deze in de boekhouding van [naam bedrijf 1] te parkeren op een tussenrekening, bleven deze facturen open staan, terwijl er toch eenzelfde totaalbedrag werd uitbetaald, niet aan de beweerde crediteuren, maar aan [verdachte] .
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij die waarschijnlijk op basis van het e-mailbericht van [verdachte] aan haar, met daarin het verzoek een betaling klaar te zetten van
€ 30.000,00, inderdaad op een tussenrekening heeft klaargezet en dat [verdachte] vervolgens de zaak verder valselijk heeft geboekt. De getuige weet niet of er een factuur was van [naam bedrijf 4] . Zij heeft die factuur van [naam bedrijf 4] nooit gezien.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert dat de verdachte een medewerkster opdracht heeft gegeven een bedrag van € 30.000,00 betaalbaar te stellen aan zijn Duitse onderneming [naam bedrijf 4] . Dat bedrag blijkt ook daadwerkelijk van een rekening van [naam bedrijf 1] naar de rekening van [naam bedrijf 4] te zijn overgeboekt. Van een onderliggende factuur is niet gebleken. Dat betekent dat de verdachte zich voornoemd bedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte dit bedrag heeft verduisterd (niet in dienstbetrekking).
Slotconclusie
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor bij de verschillende tussenconclusies is overwogen, onder feit 2A bewezen dat de verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en onder feit 2B dat de verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan (eenvoudige) verduistering.
Voorwaardelijk verzoek tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting
Door de raadsvrouw is een (voorwaardelijk) schorsingsverzoek gedaan. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van andere, niet door de raadsvrouw bij pleidooi besproken frauduleuze handelingen, wenst zij in de gelegenheid te worden gesteld om die alsnog met de verdachte te kunnen bespreken. Het was de verdediging niet duidelijk dat andere - niet in de pleitaantekeningen genoemde - handelingen de verdachte verweten zouden worden. Zo zou de raadsvrouw bijvoorbeeld de aan de verdachte verweten betaling op 12 januari 2012 van€ 1.416,00 niet met hem hebben kunnen bespreken.
De rechtbank ziet in het vorenstaande geen reden om tot schorsing over te gaan. Zoals de rechtbank bij de bespreking van de voorvragen al heeft vastgesteld, kan bij de verdediging, gelet op de inhoud van het dossier, redelijkerwijs geen twijfel hebben bestaan over hetgeen waartegen de verdachte zich had te verdedigen. Dat de verdediging kennelijk heeft verzuimd alle in het dossier weergegeven betalingen met de verdachte te bespreken, komt daarom voor rekening (en risico) van de verdediging. De verdachte heeft er bovendien zelf voor gekozen om niet ter terechtzitting te verschijnen. De rechtbank betrekt in haar oordeel tevens dat het hier gaat om een oude zaak waarvan het maatschappelijk belang vergt dat zij thans wordt afgedaan. De rechtbank ziet daarom geen reden om de verdediging op dit punt tegemoet te komen en de gevraagde schorsing toe te staan. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.