ECLI:NL:RBLIM:2021:1824

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20_2092
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag driewielfiets in plaats van scootmobiel onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo. De eiser, die na een hersenbloeding mobiliteitsbeperkingen ondervond, had in 2017 een scootmobiel toegewezen gekregen. In mei 2020 verzocht hij om een driewielfiets ter vervanging van de scootmobiel, omdat zijn gezondheid was verbeterd en hij beter in staat was om te lopen en fietsen. Het college wees de aanvraag af, omdat de scootmobiel nog steeds als een adequate voorziening werd beschouwd en de driewielfiets volgens hen een therapeutisch doel diende, wat buiten de reikwijdte van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) zou vallen.

De rechtbank oordeelde dat het college de aanvraag ten onrechte had afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de scootmobiel mogelijk niet langer een passende bijdrage leverde aan de zelfredzaamheid van de eiser, gezien zijn verbeterde gezondheidstoestand. De rechtbank benadrukte dat de maatwerkvoorziening moet zijn afgestemd op de individuele omstandigheden van de aanvrager en dat de behoeften en voorkeuren van de eiser in het onderzoek betrokken hadden moeten worden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het college het onderzoek naar de mogelijkheden van de eiser opnieuw diende uit te voeren.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en bepaalde dat het college het door de eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de individuele omstandigheden van cliënten bij het verstrekken van maatwerkvoorzieningen onder de Wmo 2015.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/20/2092 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2021 in de zaak tussen

[Naam], te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigden: mevrouw M.I.K. Boers en mevrouw F. Ŭnal).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een driewielfiets in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 15 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden
.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Na een hersenbloeding was eiser halfzijdig verlamd en had hij een mobiliteitsbeperking. Daarvoor heeft verweerder in 2017 een scootmobiel aan eiser toegekend. Op 1 mei 2020 heeft eiser bij verweerder verzocht de scootmobiel in te ruilen voor een driewielfiets (met trapondersteuning), omdat zijn gezondheid de afgelopen jaren enorm vooruit is gegaan. Eiser kan nu stukjes lopen met behulp van een stok en kan de aangedane arm meer gebruiken. Een driewielfiets past volgens eiser beter bij zijn huidige situatie.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij al in het bezit is van een scootmobiel. Uit de door eiser overgelegde documenten blijkt dat een driewielfiets geschikt is om te revalideren, maar niet dat de scootmobiel geen adequate voorziening meer is. Voor toepassing van de hardheidsclausule heeft verweerder geen aanleiding gezien.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat onvoldoende is gebleken dat de eerder aan eiser verstrekte scootmobiel geen passende oplossing is voor de beperkingen die hij ondervindt op het gebied van zijn mobiliteit. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat de effecten van het fietsen, namelijk het onderhouden en mogelijk bevorderen van de lichamelijke activiteit, met name therapeutisch van aard zijn en daarmee buiten het doel van de Wmo 2015 vallen. Dat eiser door gebruikmaking van de scootmobiel minder beweegt, maakt niet dat eiser niet in zijn vervoersbehoefte kan voorzien. Door eiser is niet aangetoond of met stukken onderbouwd dat er een contra indicatie is voor het gebruik van de scootmobiel. Eiser kan ook meer bewegen door te lopen of gebruik te maken van een hometrainer, fitness of fysiotherapie.
5. Eiser voert in beroep aan dat verweerder voorbij gaat aan de brieven en e-mails van de revalidatieartsen, ergotherapeuten en fysiotherapeut. Eiser kan zich niet vinden in de conclusie van verweerder dat de driewielfiets buiten het doel van de Wmo 2015 valt. Daarnaast merkt eiser op dat hij de scootmobiel wil inruilen tegen een fiets, zodat verweerder de scootmobiel aan iemand anders kan toewijzen. Een belangrijke reden om zijn scootmobiel in te willen ruilen voor een driewielfiets is zijn gezondheid, aangezien veel mensen met een scootmobiel op den duur lijden aan obesitas.
6. Verweerder heeft naar aanleiding van het beroep van eiser in het verweerschrift, naast het reeds in het bestreden besluit ingenomen standpunt, nog aangegeven dat naast een scootmobiel in 2017 tevens een rolstoel en een gehandicaptenparkeerkaart zijn verstrekt. Dat een scootmobiel slecht is voor de gezondheid van eiser, wordt volgens verweerder niet met nadere stukken onderbouwd.
7. In de aanvullende beroepsgronden heeft eiser nog een brief van zijn revalidatiearts overgelegd waaruit volgt dat meer bewegen en een driewielfiets een positief effect hebben op zijn beperkingen. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat een driewielfiets ook beter is voor zijn sociale leven. Hij kan dan makkelijker met een kennis of vriend gaan fietsen dan nu met de scootmobiel. Tot slot stelt eiser dat met de scootmobiel de kans groter is dat hij in de toekomst meer medische kosten zal krijgen en wellicht een nog groter beroep moet doen op de Wmo 2015.
Juridisch kader
8. Ingevolge artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 draagt het college er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Ingevolge artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 doet het college onderzoek naar aanleiding van de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, onder meer naar (a) de behoeften, persoonskermerken en voorkeuren van de client en (b) de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren.
Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel is de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, afgestemd op onder meer (a) de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.
9. Artikel 4, vijfde lid, van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015 (hierna: de Verordening) bepaalt dat als van een maatwerkvoorziening voor maatschappelijke ondersteuning meerdere varianten als passend aan te merken zijn, het college de goedkoopste passende voorziening verstrekt.
De beoordeling
10. Aan de orde is de vraag of verweerder de aanvraag voor de driewielfiets terecht en op goede gronden heeft afgewezen.
11. De voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van 1 mei 2020 tot 15 juli 2020.
12. In de onderhavige zaak doet zich de bijzondere situatie voor dat de beperkingen van eiser in de loop der tijd aanzienlijk zijn afgenomen. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat de scootmobiel voor eiser mogelijk niet langer een passende bijdrage levert in de zin van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. Dat artikel vereist immers dat de maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin eiser in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De maatwerkvoorziening moet zijn afgestemd op de individuele omstandigheden en mogelijkheden van de aanvrager. Er moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt en onder meer zijn daarmee samenhangende eigen kracht. Gelet op wat eiser heeft verklaard over zijn eigen mogelijkheden en de stukken die hij heeft overgelegd van zijn fysiotherapeut, revalidatiearts en ergotherapeut, zijn de mobiliteitsbeperkingen van eiser met de scootmobiel mogelijk overgecompenseerd. Doordat eiser lichamelijk veel vooruitgang heeft geboekt sinds 2017 is hij in staat te fietsen en korte stukjes te lopen met een stok, zo heeft hij tijdens het keukentafelgesprek verklaard. Als dat inderdaad het geval is – het is aan verweerder dat te onderzoeken – dan zou wellicht met een driewielfiets (eventueel met trapondersteuning) kunnen worden volstaan. Daarnaast zou het gebruik van deze fiets ten goede komen aan het onderhouden en verbeteren van zijn lichamelijke functionaliteit, hem langer mobiel en actief houden (aldus de fysiotherapeut), een positief effect hebben op het algemeen functioneren van eiser en hem helpen langer zelfstandig te blijven (aldus de revalidatiearts). De driewielfiets zou er daarom aan bijdragen dat eiser zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, wat zou kunnen betekenen dat de driewielfiets passend is.
13. Het had op de weg van verweerder gelegen onderzoek te doen naar de mogelijkheden van eiser en te beoordelen welke maatwerkvoorziening gelet op die mogelijkheden een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin eiser in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Daarbij moeten, zoals hiervoor is overwogen, ook de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van eiser, worden betrokken. Een maatwerkvoorziening die de mobiliteitsbeperkingen weliswaar ondervangt, maar deze beperkingen (teveel) overcompenseert, acht de rechtbank geen passende bijdrage. Het bestreden besluit is gelet op het voorgaande onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De rechtbank zal het daarom vernietigen.
14. In dit geval had verweerder de aanvraag van eiser niet mogen afwijzen op de grond dat de gevraagde voorziening een therapeutisch karakter heeft en daarom buiten het bereik van de Wmo 2015 valt. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser de driewielfiets niet als bijkomende voorziening vraagt bij de scootmobiel, maar ter vervanging van de scootmobiel die hij wegens verbetering van zijn lichamelijke mogelijkheden niet langer passend acht en dat het bevordering van de zelfredzaamheid en participatie, door de aanvrager mobiel te maken, het primaire beoogde doel is van de inzet van een driewielfiets.
15. In de beslissing op bezwaar heeft verweerder verwezen naar artikel 4, vijfde lid, van de Verordening. De rechtbank is van oordeel dat alleen wanneer het door verweerder uit te voeren onderzoek zou uitwijzen dat de scootmobiel een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van eiser de aanvraag van eiser zou kunnen worden afgewezen op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Verordening.
16. Uit voorgaande overwegingen volgt dat het bestreden besluit geen stand kan houden, omdat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheden voor finale geschilbeslechting, omdat zonder nader onderzoek onvoldoende inzicht bestaat in welke maatwerkvoorziening gelet op de mogelijkheden van eiser een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van eiser.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.K.M. Bohnen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2021.
griffier rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 maart 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.