ECLI:NL:RBLIM:2021:1928

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
8923775 BR VERZ 20-429
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van de vereffening van een nalatenschap

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is op 12 februari 2021 uitspraak gedaan op een verzoek ex artikel 4:209 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het verzoek werd ingediend door een gevolmachtigde van de erfgenamen van de erflater, die op [overlijdensdatum] is overleden te [overlijdensplaats]. De erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard bij akte van 13 juli 2020. De boedelbeschrijving toont aan dat de activa van de nalatenschap € 9.901,16 bedragen, terwijl de passiva € 82.833,00 zijn, exclusief openstaande kosten van € 7.290,00 aan de Belastingdienst. De vereffeningskosten bedragen in totaal € 1.442,65.

De kantonrechter heeft het verzoek tot opheffing van de vereffening afgewezen, omdat de vereffeningskosten nagenoeg gelijk zijn aan de activa van de nalatenschap, en er geen aanleiding is om het verzoek in te willigen. De kantonrechter heeft verzoekster de aanwijzing gegeven om uiterlijk op 1 maart 2021 te rapporteren over de vordering van de erflater op CZ van € 99,54, en welke inspanningen zijn verricht om deze vordering te gelde te maken. De beslissing is genomen zonder mondelinge behandeling, omdat de toekomstig te maken vereffeningskosten niet dermate zullen toenemen dat zij gelijk of hoger zullen worden dan de activa van de nalatenschap.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.J. Quaedackers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht / Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 8923775 BR VERZ 20-429
Beschikking van 12 februari 2021 op een verzoek ex art. 4:209 lid 1 en 2 BW
op een verzoek van
[verzoekster] ,
kantoor houdend te [vestigingsplaats] , [adres] ,
verzoekster, in haar hoedanigheid van gevolmachtigde van de erfgenamen van de nalatenschap van [erflater] (verder: de erflater).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 14 december 2020 is ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift met bijlagen ontvangen. Naar aanleiding van de brief van de griffier van 23 december 2020 heeft verzoekster bij brief, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 25 januari 2021, een boedelbeschrijving van de nalatenschap van de erflater aangeleverd.
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald en wordt vandaag uitspraak gedaan.

2.Het verzoek en de beoordeling

2.1.
Uit het verzoekschrift en de bijlagen blijkt het volgende.
2.2.
Op [overlijdensdatum] is de erflater overleden te [overlijdensplaats]
.
2.3.
Bij akte van 13 juli 2020 hebben drie erfgenamen de nalatenschap van de erflater beneficiair aanvaard.
2.4.
Uit de boedelbeschrijving volgt dat de activa van de nalatenschap € 9.901,16 en de passiva € 82.833,00, exclusief openstaande kosten van € 7.290,00 aan de Belastingdienst, zijn en dat de vereffeningskosten in totaal € 1.442,65 bedragen.
2.5.
Thans is de verdere beoordeling van het verzoek tot opheffing van de vereffening aan de orde. Een opheffing van een vereffening kan onder meer plaatsvinden als de vereffeningskosten nagenoeg gelijk zijn aan de activa van de nalatenschap of de activa van de nalatenschap overtreffen. Hiervan is geen sprake waardoor het verzoek niet zal worden ingewilligd.
2.6.
Teneinde de voortgang en de belangen van de schuldeisers van de nalatenschap te kunnen bewaken geeft de kantonrechter verzoekster de aanwijzing om hem uiterlijk op 1 maart 2021 te berichten of de vordering van de erflater op CZ van € 99,54 op de boedelrekening is bijgeschreven. Indien dat (nog) niet is gebeurd, dient verzoekster gemotiveerd onderbouwd aan te geven welke inspanning(en) zij heeft verricht om voormelde vordering te gelde te maken.
2.7.
Nu voorshands voorzienbaar is dat de toekomstig te maken vereffeningskosten (die gepaard gaan met de verdeling van de activa onder het geringe aantal schuldeisers van deze nalatenschap en het te gelde maken van de vordering van de erflater op CZ c.q. de verslaglegging ter zake) niet dermate zullen toenemen dat zij daardoor gelijk of hoger zullen worden dan de activa van de nalatenschap, heeft om proceseconomische redenen geen mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst het verzoek tot opheffing van de vereffening af,
3.2.
geeft verzoekster de aanwijzing ex art 4:210 BW om uiterlijk op 1 maart 2021 de in r.o. 2.6. verlangde informatie aan te leveren.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.J. Quaedackers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.
YT