ECLI:NL:RBLIM:2021:1930

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
8947502 AZ VERZ 20-149
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet en ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De verzoeker, werkzaam als monteur, was sinds 1 maart 2011 in dienst bij de verweerder. De arbeidsovereenkomst bevatte geen cao, maar de richtlijnen van de CAO voor de klein metaal zouden worden gevolgd. De verweerder had op 30 oktober 2020 het ontslag op staande voet gegeven, na een incident waarbij de vriendin van de verzoeker de toegang tot het bedrijf was ontzegd en er een woordenwisseling had plaatsgevonden. De verzoeker betwistte dat hij de bedrijfsoveralls mee naar huis nam en stelde dat er geen dringende reden voor ontslag was. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was, maar dat de arbeidsverhouding verstoord was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 april 2021, met een veroordeling tot doorbetaling van het loon tot die datum en toewijzing van de transitievergoeding. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 8947502 AZ VERZ 20-149
Beschikking van de kantonrechter van 12 februari 2021
in het verzoek van
[verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek],
wonend in [woonplaats] aan de [adres 1] ,
verzoekende partij,
verweerder in het voorwaardelijke tegenverzoek,
gemachtigde mr. S.X.J. Zuidema
tegen
[verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek], handelend onder de namen
[handelsnaam 1]en
[handelsnaam 2],
gevestigd en kantoorhoudend in [vestigingsplaats] aan de [adres 2] ,
verwerende partij,
verzoeker in het voorwaardelijke tegenverzoek,
gemachtigde mr. S.J.W.M. Vonken.
Partijen worden hierna [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] en [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijk uit:
  • het op 29 december 2020 ter griffie ontvangen verzoekschrift
  • het verweerschrift, tevens inhoudend een voorwaardelijk tegenverzoek
  • het verweerschrift ter zake van het voorwaardelijke tegenverzoek, tevens inhoudend een vermeerdering van het verzoek.
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 3 februari 2021, waar beide partijen de respectieve standpunten nader hebben toegelicht, de gemachtigde van [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] aan de hand van een pleitnota.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] is sinds 1 maart 2011 krachtens arbeidsovereenkomst voor 40 uur per week in dienst van [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] in de functie van monteur tegen een loon van € 2.192,51 bruto per maand exclusief emolumenten.
2.2.
Artikel 4 van de arbeidsovereenkomst (bijlage 2 bij het verzoekschrift) luidt:

Op deze arbeidsovereenkomst is geen CAO van toepassing, echter de richtlijnen conform de CAO voor de klein metaal zal worden gevolgd.
2.3.
Op 3 juli 2020 hebben partijen een “Gebruiksovereenkomst bedrijfskleding” gesloten (bijlage 5 bij het verzoekschrift). Artikel 2 lid 1 van die overeenkomst luidt:

De werknemer aan wie de bedrijfskleding ter beschikking gesteld wordt, krijgt deze gebruikersovereenkomst als aanvulling op zijn/haar arbeidsovereenkomst, werkoveral blijft ten alle tijden op de zaak en wordt alleen in de gebruikelijke werktijden gedragen.
2.4.
Bij aangetekende brief van 14 oktober 2020 heeft [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] een “laatste waarschuwing” gegeven. Uit die brief worden de navolgende passages aangehaald:

Gedurende de voorbije jaren zijn door werkgever bij herhaling kanttekeningen geplaatst betreffende:
uw werkhouding (negatief/schelden / wijze van communiceren);
op tijd komen en ziekmelding;
de kwaliteit van het werk en
de uiterlijke verzorging/instructies (hoe om te gaan met werkkleding).
(…)
Ondanks het feit dat werkgever u er bij herhaling op heeft gewezen dat de overall conform overeenkomst op het werk dient te blijven (waarbij de werkgever zorg draagt voor reiniging), houdt u zich niet aan de gegeven instructie, maar neemt uw de overall steeds mee naar huis. (...)
Aan de instructies betreffende de bedrijfskleding wordt door werkgever zeer gehecht. Afwijkend gedrag zal niet langer getolereerd worden. Wanneer u volhardt in uw houding, zullen passende maatregelen genomen worden, waarbij ontbinding van de arbeidsovereenkomst mogelijk is.
2.5.
De vriendin van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] , mevrouw [naam vriendin] (verder te noemen: [naam vriendin] ), kwam [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] regelmatig op het werk opzoeken, bijvoorbeeld om eten te brengen dan wel om geld of een pinpas te vragen. Iedere vrijdag in de middagpauze kwam zij hem een broodje brengen op de werkplaats.
2.6.
Op dinsdag 27 oktober 2020 is [naam vriendin] [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] op het werk op komen zoeken.
2.7.
[verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft [naam vriendin] bij brief van 30 oktober 2020 de toegang tot het bedrijf ontzegd met ingang van 27 oktober 2020. Die brief heeft [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] verzonden naar het woonadres van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] omdat, zo is ter zitting gebleken, hij in de veronderstelling verkeerde dat [naam vriendin] en [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] samenwoonden, hetgeen echter niet het geval was.
2.8.
Op vrijdag 30 oktober 2020 is [naam vriendin] wederom naar de werkplaats gegaan met de bedoeling om, zoals gebruikelijk op vrijdagen, [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] een broodje te brengen. [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft haar de toegang via de voordeur ontzegd, waarna [naam vriendin] zich via een andere deur toegang tot de werkplaats heeft verschaft. Daarna heeft een woordenwisseling tussen [naam vriendin] , [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] en [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] plaatsgevonden. Niet veel later moest [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] per auto naar een cliënt, waarbij [naam vriendin] hem een tijdlang achterna heeft gereden (volgens [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] al bumperklevend, claxonnerend en met hoge toeren) en haar middelvinger naar hem heeft opgestoken. [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] die middag op staande voet ontslagen.
2.9.
Bij brief van 2 november 2020 heeft [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] het ontslag op staande voet per 30 oktober 2020 bevestigd. Uit die brief worden de navolgende passages aangehaald:

De reden voor dit ontslag op staande voet is gelegen in het feit dat u ondanks een laatste waarschuwing, gegeven op 14 oktober 2020, heeft nagelaten om de instructies van werkgever betreffende hoe om te gaan met de bedrijfskleding op te volgen (op de vraag of de waarschuwingsbrief u had bereikt weigerde u te antwoorden) en in het bijzonder de scheldkanonnades, verbale bedreigingen richting uw werkgever, de heer [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] , door zowel u als uw levenspartner, mevrouw [naam vriendin] . (…) Op woensdag 28 oktober jl. was voor werkgever de maat vol en werd mevrouw [naam vriendin] verboden nogmaals op het werk te verschijnen. Ondanks dit verbod is mevrouw [naam vriendin] vervolgens toch nog diverse keren in de garage van [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] geweest, laatstelijk op vrijdag 30 oktober jl. Nadat mevrouw [naam vriendin] zich toen weer scheldend tot de heer [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] had gewend, bent u mevrouw [naam vriendin] bijgevallen en heeft u beiden de heer [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] de huid vol gescholden. Van deze gebeurtenissen waren twee collega’s getuige. Zij zijn bereid dit te bevestigen.
2.10.
[verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft (per abuis) aan [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] het salaris voor de maand november 2020 betaald, te weten € 2.192,51.

3.De verzoeken en het geschil

het verzoek
3.1.
[verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] verzoekt (na vermeerdering van eis) primair vernietiging van de onverwijlde opzegging en - kort gezegd - veroordeling van [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] tot:
  • doorbetaling van het reguliere loon vanaf 1 november 2020, vermeerderd met de wettelijke verhoging over te laat betaald loon en de wettelijke rente vanaf datum verzoekschrift tot de dag van voldoening;
  • betaling van € 6.968,00 ter zake van onbetaald ADV-uren op grond van de cao klein metaal met rente vanaf datum vermeerdering van eis en onder overlegging van een bruto/nettospecificatie;
  • betaling van € 750,00 exclusief btw als vergoeding van buitengerechtelijke kosten met rente vanaf datum vermeerdering van eis;
  • betaling van de proceskosten met rente en betaling van de nakosten.
Subsidiair, dat wil zeggen “voor het geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst mocht ontbinden”
(daarbij dan kennelijk doelend op de situatie dat de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigt en anticiperend op een tegenverzoek van [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] om in dat geval tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan) verzoekt [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] - kort gezegd - de veroordeling van [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] tot:
  • doorbetaling van het reguliere loon tot de dag van ontbinding van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke verhoging over te laat betaald loon en de wettelijke rente vanaf datum verzoekschrift tot de dag van voldoening;
  • betaling van de transitievergoeding ad € 8.362,29 met rente;
  • betaling van een billijke vergoeding ad € 12.538,80 met rente;
  • betaling van € 6.968,00 ter zake van onbetaald ADV-uren op grond van de cao klein metaal met rente vanaf datum vermeerdering van eis en onder overlegging van een bruto/nettospecificatie;
  • betaling van € 750,00 exclusief btw als vergoeding van buitengerechtelijke kosten met rente vanaf datum vermeerdering van eis;
  • betaling van de proceskosten met rente en betaling van de nakosten.
Meer subsidiair (“indien het ontslag op staande voet stand houdt”) verzoekt [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] de veroordeling van [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] tot:
  • betaling van € 6.968,00 ter zake van onbetaald ADV-uren op grond van de cao klein metaal met rente vanaf datum vermeerdering van eis en onder overlegging van een bruto/nettospecificatie;
  • betaling van de transitievergoeding;
  • betaling van de proceskosten met rente en betaling van de nakosten.
3.2.
[verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] verzoekt ten slotte bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad ex art. 223 Rv de veroordeling van [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] tot doorbetaling van het loon vanaf 1 december 2020 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd.
3.3.
Volgens [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] is geen sprake geweest van een dringende reden voor de onverwijlde opzegging. [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft nimmer een bedrijfsoverall mee naar huis genomen. Wel droeg hij op het werk zijn eigen overalls. Hij is daar ook nooit eerder (dan met de brief van 14 oktober 2020) voor gewaarschuwd. Zijn vriendin heeft weliswaar op de betreffende dag op de heer [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] gescholden, maar zij noch hijzelf heeft [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] bedreigd, dat wil zeggen bedreigd met fysiek geweld. [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft wel degelijk getracht zijn vriendin in toom te houden, in tegenstelling tot hetgeen hem verweten wordt.
3.4.
Volgens [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] nam [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] de bedrijfsoveralls mee naar huis terwijl hem dat verboden was, en op het werk droeg hij de bedrijfsoveralls niet terwijl hem dat opgedragen was. [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] dient dergelijke redelijke instructies van zijn werkgever in acht te nemen (art. 7:660 BW).
Voorts heeft de heer [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] ter zitting verklaard dat hij de gedragingen van [naam vriendin] als intimiderend heeft ervaren en dat [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] op geen enkele wijze afstand heeft genomen van de bewoordingen van [naam vriendin] en haar zelfs bijviel. Ter onderbouwing daarvan verwijst [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] naar getuigenverklaringen van twee (andere) medewerkers (bijlage 1 bij het verweerschrift). Er was derhalve wel sprake van een dringende reden voor onverwijlde opzegging. Volgens de arbeidsovereenkomst is geen cao van toepassing, zodat het verzochte in dat kader niet toewijsbaar is.
het zelfstandig tegenverzoek
3.5.
[verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] verzoekt kortgezegd te verklaren voor recht dat hij door het ontslag op staande voet het loon over november 2020 onverschuldigd heeft betaald en [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot terugbetaling daarvan, met veroordeling van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.
het voorwaardelijke tegenverzoek
3.6.
Voor het geval geoordeeld wordt dat geen sprake is geweest van een dringende reden voor onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst, verzoekt [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] ontbinding van de arbeidsovereenkomst tegen de kortst mogelijke termijn op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (‘g- grond’) dan wel op grond van verwijtbaar handelen van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] (‘e- grond’) dan wel de cumulatiegrond (‘i- grond’), zonder toewijzing van enige vergoeding.

4.De beoordeling

4.1.
Nu reeds aanstonds ten gronde wordt beslist, behoeft de verzochte voorziening geen beoordeling.
4.2.
De kantonrechter merkt op dat uit het systeem van art. 7:681 lid 1 BW volgt dat in een zaak als de onderhavige, de werknemer zelf de keuze zal moeten maken (op zijn laatst ter zitting) om ofwel vernietiging van de opzegging te verzoeken óf om - in plaats daarvan - zich neer te leggen bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst maar wel om veroordeling van de werkgever tot betaling van genoemde vergoedingen (los van eventuele andere posten) te verzoeken omdat hij het met de door de werkgever opgegeven reden van de opzegging niet eens is. Dat is dus niet een kwestie van een primair en subsidiair verzoek maar een kwestie van het een óf het ander.
4.3.
Ten aanzien van de overalls heeft [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] gemotiveerd betwist dat hij die ooit mee naar huis nam. Dat hij dat ondanks de instructies toch deed, heeft [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] daarna verder niet aangetoond, zodat dit in deze procedure niet is vast komen te staan.
[verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] heeft ter zitting wel erkend dat hij op het werk niet (altijd) de bedrijfsoverall droeg maar zijn eigen identieke overalls (die evenwel niet voorzien zijn van het bedrijfslogo). Vaststaat dat hij daarmee in strijd met de instructie van zijn werkgever heeft gehandeld. Gesteld noch gebleken is echter dat hij na de waarschuwing in de brief van
14 oktober zoals aangehaald onder 2.4. op het bedrijf niet de bedrijfsoverall aan had (terwijl die brief bovendien juist vooral ging over het meenemen van de overalls naar huis en niet althans niet expliciet over het dragen van de bedrijfsoveralls op het werk). Een dringende reden voor ontslag op staande voet kan daar dan ook niet in worden ontwaard.
4.4.
[naam vriendin] heeft in een verklaring die als bijlage 14 in het geding is gebracht erkend dat zij [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] tijdens het incident op 30 oktober 2020 heeft uitgemaakt voor “klootzak” en “kutwerkgever” en “schweinehund” en onbetwist staat vast dat zij zich op dat moment tegen de wil van [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] toegang tot het bedrijfsterrein heeft verschaft teneinde [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] zijn lunch te brengen.
4.5.
Wat evenwel onduidelijk blijft in welke mate [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] haar daarin heeft bijgestaan dan wel haar in haar scheldkanonnade heeft proberen te sussen: daarover staan de meningen van partijen lijnrecht tegenover elkaar. [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] stelt dat [naam vriendin] hem heeft uitgemaakt voor ‘kleine vieze dikke vette kabouter’ en ‘kleine zielige man’, maar hij, alsook de twee medewerkers van wie getuigenverklaringen in het geding zijn gebracht, blijft verder vaag over welke bewoordingen nu precies door [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] zelf zijn gebruikt. Volgens [naam vriendin] heeft [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] gezegd “met die man valt niet te praten”, wat [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] ter zitting heeft beaamd. Dat [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] weet had van het feit dat [naam vriendin] na de scheldpartij [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] in zijn auto is nagereden richting een cliënt (en haar daar niet van heeft proberen te weerhouden), is gesteld noch gebleken, zodat onduidelijk blijft in hoeverre [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] ter zake daarvan een verwijt gemaakt kan worden.
Dat [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] , zoals [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] hem in deze procedure verwijt, [naam vriendin] geholpen heeft om via een nooddeur het bedrijfsgebouw binnen te treden, is weerlegd door het korte filmpje van dat moment dat [naam vriendin] met haar telefoon heeft gemaakt en dat ter zitting is getoond: uit dat filmpje blijkt duidelijk dat hulp van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] daarbij niet aan de orde is geweest. Ook heeft [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] ter zitting erkend dat van verbale dreigingen met fysiek geweld geen sprake is geweest.
4.6.
Al met al komt de kantonrechter tot het oordeel dat het gedrag van [naam vriendin] op 30 oktober 2020 ontegenzeggelijk onacceptabel was, maar dat onvoldoende vast is komen te staan dat het handelen (dan wel nalaten) van [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] tijdens het incident op 30 oktober 2020 een ontslag op staande voet rechtvaardigde. De onverwijlde opzegging zal derhalve worden vernietigd.
4.7.
De arbeidsovereenkomst zal evenwel worden ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] in redelijkheid niet langer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dat de arbeidsverhouding dusdanig verstoord is, blijkt genoegzaam uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting. Ingevolge het bepaalde in art. 7:672 lid 2 sub b BW juncto art. 7:671b lid 9 sub a BW, wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 april 2021.
4.8.
[verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] zal worden veroordeeld om tot 1 april 2021 het reguliere loon door te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente zoals door [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] verzocht. Dit brengt ook mee dat het (per abuis) over november 2020 betaalde loon niet onverschuldigd betaald is. Het zelfstandig tegenverzoek van [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] zal daarom worden afgewezen.
4.9.
De transitievergoeding is eveneens toewijsbaar. Voor wat betreft de omvang van die vergoeding heeft te gelden dat partijen daar ieder een eigen berekening van hebben gemaakt, evenwel allebei met een andere einddatum. [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] gaat uit van een bruto inkomen van
€ 2.367,92 en [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] van een bruto inkomen van € 2.508,00, maar beide bedragen worden niet concreet onderbouwd. De kantonrechter zal de exacte omvang van de transitievergoeding daarom in het midden moeten laten nu die op grond van de voorhanden zijnde gegevens niet is vast te stellen. De verzochte wettelijke rente daarover is evenwel eerst verschuldigd vanaf twee weken na einde arbeidsovereenkomst tot aan de dag van voldoening.
4.10.
Van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] is niet gebleken, zodat een billijke vergoeding niet in beeld komt.
4.11.
De verzochte post ter zake van ADV-uren is niet toewijsbaar. De cao voor de klein metaal is op grond van de arbeidsovereenkomst immers niet van toepassing, en gesteld noch gebleken is dat deze post verschuldigd is op grond van de richtlijnen waar [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] in dit kader naar verwijst.
4.12.
De verzochte vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is evenmin toewijsbaar, reeds omdat niet concreet gesteld is welke werkzaamheden [verzoeker, verweerder in voorwaardelijk tegenverzoek] in dit kader buiten rechte heeft verricht. De enkele opmerking onder punt 19 van de vermeerdering van eis, inhoudende dat er ‘buiten rechte inhoudelijk is gecorrespondeerd’, is daartoe volstrekt ontoereikend.
4.13.
In de omstandigheid dat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het verzoek, in het zelfstandig tegenverzoek en in het voorwaardelijke tegenverzoek
5.1.
vernietigt de onverwijlde opzegging;
5.2.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 april 2021;
5.3.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] om het loon door te betalen tot 1 april 2021, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf 29 december 2020 tot aan de dag van voldoening;
5.4.
veroordeelt [verweerder, verzoeker in voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van de transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2021 tot aan de dag van voldoening;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
verklaart deze beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster en is in het openbaar uitgesproken.
RK