In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg, heeft de kantonrechter op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Lunaria B.V. en twee gedaagden, aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Lunaria vorderde betaling van een onbetaalde declaratie van € 7.630,20, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. De declaratie was in rekening gebracht door de gemachtigde van Lunaria, mr. H.J.J. van der Salm, voor rechtsbijstand verleend in een huurgeschil. De gedaagden erkenden de hoofdsom, maar betwistten de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] en de rechtmatigheid van de gevorderde kosten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst van opdracht tussen Lunaria en [gedaagde sub 1] voldoende is aangetoond, evenals de hoogte van de hoofdsom. Wat betreft de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] oordeelde de rechter dat deze gedaagde ook als opdrachtgever was genoemd in de overeenkomst en deze had ondertekend. De rechter concludeerde dat [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk was voor de vordering, gezien de financiële situatie van [gedaagde sub 1].
De rechter oordeelde verder dat de vordering opeisbaar was, aangezien de betalingstermijn van veertien dagen was verstreken zonder dat de gedaagden hadden betaald. De gevorderde wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten werden eveneens toegewezen. De gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten van Lunaria, die op € 1.212,46 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.