ECLI:NL:RBLIM:2021:2038

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
AWB 21/312
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting restaurant en woning op grond van Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 8 maart 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in verband met de sluiting van een restaurant en een (onder)verhuurde woning voor de duur van zes maanden. De sluiting was gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet, na een politieonderzoek waarbij een groot aantal hennepplanten werd aangetroffen. De verzoeker, die zowel het restaurant als de woning huurt, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Maastricht, die de sluiting had gelast. Tijdens de zitting op 23 februari 2021 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen spoedeisend belang aanwezig is, omdat verzoeker niet beschikt over een exploitatievergunning voor zijn restaurant en er een strafrechtelijk onderzoek loopt. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker de beslissing op bezwaar kan afwachten en dat de financiële schade die hij stelt niet voldoende onderbouwd is. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 maart 2021 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 21/312
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 maart 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam 1], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. R.R.J.W. Delsing),
en

De Burgemeester van de gemeente Maastricht, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C.W. Ploum en M. van den Bosch).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het lokaal en de
woning (het pand) gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] onmiddellijk
gesloten op 16 december 2020 voor de duur van zes maanden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over een onmiddellijke sluiting van het lokaal en de woning. In het primaire besluit staat dat verweerder verzoeker mondeling heeft gelast de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] met ingang van 16 december 2020 voor de duur van zes maanden te sluiten. De sluiting is reeds geeffectueerd.
2. Verzoeker is vanaf 1 september 2020 huurder van zowel het restaurant als de woning. Eigenaar van de woning is [naam 2]. Het woongedeelte op de eerste en tweede verdieping verhuurt verzoeker (onder). Kamernummers 1, 2 en 3 heeft verzoeker verhuurd aan [naam 3] vanaf 1 september 2020. Deze huurder staat niet op het adres ingeschreven. Kamer 4 is verhuurd aan [naam 4]; zij staat wel op het adres ingeschreven maar verblijft er feitelijk niet. Verzoeker is zelf woonachtig in [woonplaats].
3. In de sluitingsrapportage van 21 december 2020 staat vermeld dat door de politie op 16 december 2020 in het pand een onderzoek is ingesteld op grond van de Opiumwet naar aanleiding van een melding op 7 december 2020. Daarbij werden op de eerste etage in de eerste kamer links 226 hennepplanten, in de vierde kamer voorzijde van de woning 226 hennepplanten en in de tweede kamer rechts 8.549 hennepplanten (stekken) aangetroffen. De stroom werd illegaal verkregen. Tevens bleek er een direct brandgevaar omdat de gietijzeren deksel die de hoofdzekering afsluit los hing en bij een licht contact met een elektrakabel voldoende was om in brand te vliegen.
4. Verweerder heeft gelet op de spoedeisendheid van de situatie bestuursdwang toegepast zonder voorafgaande last. Verweerder heeft bij het primaire besluit op grond van artikel 13b van de Opiumwet en zijn daarop gebaseerde beleid de woning vanaf
16 december 2020 gelijk gesloten voor de duur van zes maanden.
Waarover moet de voorzieningenrechter beslissen?
5. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter over het verzoek om schorsing van het besluit tot sluiting van het pand waarvan verzoeker huurder is. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het primaire besluit te schorsen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
6. Verzoekers spoed is daarin gelegen dat hij nu inkomensschade lijdt als gevolg van sluiting van het restaurant en het woongedeelte. Door de last is er inkomensschade, naast de maatregelen die getroffen zijn in verband met Covid-19, gericht op het restaurant. Verzoeker kan geen werkzaamheden uitvoeren zoals bijvoorbeeld onderhoud en schoonmaakwerkzaamheden in het restaurant. Er ontstaat onacceptabele vertraging in de bedrijfsvoering. Gelet op de veiligheids- en hygiënevoorschriften die in de horecabranche gelden, derft verzoeker door de sluiting van het bedrijfspand langer dan noodzakelijk inkomen. Verzoeker krijgt met betalingsproblemen te maken. Faillissement zal dreigen. Verzoeker heeft al schulden die gedeeltelijk samenhangen met de overname van de horecaonderneming. Tot slot loopt de aanvraag voor de horecaexploitatievergunning als gevolg van de last onder bestuursdwang vertraging op.
7. Het is vaste rechtspraak dat een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan anders zijn als door de sluiting onomkeerbare gevolgen ontstaan voor verzoeker, zoals een faillissement. Hiervan is de voorzieningenrechter (vooralsnog) niet gebleken. De financiële situatie is niet onderbouwd. De voorzieningenrechter betrekt bij haar oordeel dat los van de situatie omtrent Covid-19, verzoeker niet beschikt over een exploitatievergunning voor zijn restaurant. Verzoeker geeft aan dat de afgifte van de exploitatievergunning vertraging oploopt als gevolg van de last. Dat mag zo zijn maar verzoeker is tevens, zoals blijkt uit de sluitingsrapportage, als verdachte aangemerkt. Niet aannemelijk is dat de vertraging enkel door de last komt. Ook het lopend strafrechtelijk onderzoek zal vertragend werken, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd. De voorzieningenrechter ziet niet in dat verzoeker de beslissing op bezwaar niet zou kunnen afwachten en acht het spoedeisend belang niet aanwezig.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.M. Horsten-Kuijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2021.
griffier rechter
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 maart 2021.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.