In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 4 maart 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, die al meer dan een jaar in Duitsland verblijft bij haar pleegoma. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen en haar uit huis te plaatsen bij de pleegoma, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige, pleegmoeder, pleegoma, pleegvader en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], met instemming van de pleegmoeder al geruime tijd in Duitsland verblijft. De kinderrechter heeft de internationale rechtsmacht beoordeeld aan de hand van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel II-bis). De kinderrechter concludeert dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Duitsland ligt, en dat de Nederlandse rechter daarom onbevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken van de Raad. De Raad heeft toegezegd de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige door te geven aan het Duitse Jugendamt.
De kinderrechter heeft zich onbevoegd verklaard en aangegeven dat hoger beroep mogelijk is bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.