ECLI:NL:RBLIM:2021:2360

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
C/03/287482 / KG ZA 21-24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffen executoriaal derdenbeslag onder de Belastingdienst en last onder dwangsom in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, samen met haar twee broers, een woning geërfd van hun moeder. De gemeente Heerlen heeft executoriaal beslag gelegd op de woning en onder de Belastingdienst vanwege een opgelegde last onder dwangsom wegens achterstallig onderhoud. Eiseres vorderde in kort geding de opheffing van dit beslag, maar de voorzieningenrechter verklaarde haar niet-ontvankelijk. De reden hiervoor was dat de broers van eiseres geen procespartij waren, waardoor de voorzieningenrechter niet kon oordelen over het beslag op de woning. Daarnaast werd het derdenbeslag onder de Belastingdienst niet opgeheven, omdat niet was aangetoond dat de invorderingsbevoegdheid van de gemeente was verjaard. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 17 maart 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/287482 / KG ZA 21-24
Vonnis in kort geding van 17 maart 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
openbaar lichaam
GEMEENTE HEERLEN,
zetelend te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. D.M.J. Dexters.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 7
  • de akte indienen producties van de gemeente met producties 1a tot en met 18
  • het e-mailbericht van 9 maart 2021 met een eisvermeerdering en productie 8 zijdens
[eiseres]
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 11 maart 2021
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van de gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is, samen met twee broers (gezamenlijk aangeduid als erven [naam] ), deelgenoot in een onverdeelde nalatenschap van wijlen haar moeder, [naam moeder] .
2.2.
Tot deze nalatenschap behoort onder andere een woning gelegen aan de
[adres 1] te [plaats 1] (hierna: de woning). Deze woning is
aangewezen als rijksmonument.
2.3.
Bij (separate) brieven van 5 juli 2016 (productie 1a van de gemeente) heeft de gemeente zowel aan [eiseres] als aan de erven [naam] – kort gezegd – een last onder dwangsom inzake achterstallig onderhoud aan de woning, in het bijzonder overtredingen ex art. 1b, tweede lid van de Woningwet en ex art. 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, opgelegd om voor 1 april 2017 te voldoen aan het volgende:
- het buitenhoutwerk onderzoeken en voor zover slecht/verrot verwijderen en opvullen
door een op hout lijkend vulmiddel of vervangen door hout, en
- het volledige houtwerk te beschermen tegen weersinvloeden door het op deskundige wijze
te verven in (nagenoeg) gelijke kleur als waarin het pand voorheen geverfd was,
- minimaal twee werkdagen voorafgaand aan de start van de werkzaamheden het bureau
Bouw- en Milieuhandhaving in te lichten over de werkzaamheden.
Ter bevordering van de nakoming van deze last heeft de gemeente bepaald dat er per vier weken waarin niet of niet geheel aan de last wordt voldaan een dwangsom wordt verbeurd van € 30.000,00 met een maximum van € 120.000,00.
2.4.
Erven [naam] hebben tegen het voornoemde primaire besluit van 5 juli 2016 bezwaar gemaakt, dat de gemeente bij besluit van 14 november 2016 ongegrond heeft verklaard. Hiertegen hebben erven [naam] bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, Bestuursrecht, beroep ingesteld. Bij uitspraak van 14 juni 2017 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het beroep ongegrond verklaard (productie 3 van de gemeente).
2.5.
Bij brieven van 15 augustus 2017 (productie 5 de gemeente), 11 september 2017 (productie 6 van de gemeente) en 9 november 2017 (productie 7 van de gemeente) zowel aan [eiseres] als aan de erven [naam] drie invorderingsbeschikkingen gestuurd, waarbij – kort gezegd – telkens is geconstateerd dat niet was voldaan aan de lastgeving en er resp. een eerste, tweede, derde én vierde termijn van de aan die last verbonden dwangsom van
€ 30.000,00 van rechtswege is verbeurd, waarmee het maximaal te verbeuren bedrag van
€ 120.000,00 is bereikt.
2.6.
Bij brieven van 28 september 2017, 27 oktober 2017 en 11 januari 2018 (resp. producties 8a, 9 en 15 van de gemeente) zijn aanmaningen verstuurd aan de erven [naam] ter zake de eerste twee verbeurde dwangsommen.
2.7.
Bij dwangbevel van 21 november 2017 (productie 10b van de gemeente) heeft de gemeente – kort gezegd – een bevel tot betaling van € 61.693,75 aan de erven [naam] gestuurd. Op 28 november 2017 (productie 10a van de gemeente) is bij exploot aan [eiseres] een dwangbevel van 21 november 2017 betekend en bevel gedaan om binnen twee dagen te betalen € 20.660,12.
2.8.
Bij exploot van 13 maart 2018 (productie 11a van de gemeente) heeft de gemeente
ten laste van de erven [naam] executoriaal beslag laten leggen op de woning ter verzekering van en om betaling te verkrijgen van een bedrag van € 61.993,82. Bij exploot van 14 maart 2018 heeft de gemeente het voornoemde beslagexploot overbetekend aan de erven [naam] (productie 11b van de gemeente).
2.9.
Bij brief van 30 november 2018 (zowel aangetekend als per reguliere post verzonden, productie 12a van de gemeente) heeft de gerechtsdeurwaarder [eiseres] in de gelegenheid gesteld € 21.025,32 binnen 14 dagen te voldoen en laten weten dat de gemeente tot dan toe op verzoek van de hypotheekhouder heeft afgezien van een executoriale verkoop van de woning en akkoord is gegaan met het afwachten van een onderhandse verkoop. Mocht de gemeente binnen voornoemde termijn geen betaling ontvangen, dan stelt de gemeente [eiseres] tot 1 juli 2019 in de gelegenheid over te gaan tot onderhandse verkoop van de woning, bij gebreke waarvan de gemeente alsnog tot executieverkoop zal overgaan.
2.10.
Op 7 december 2018 heeft [eiseres] telefonisch contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder B. Bongers (productie 12b van de gemeente) naar aanleiding van de brief van 30 november 2018.
2.11.
Bij brief van 7 december 2018 (productie 16a van de gemeente) heeft de
gemeente aan de erven [naam] (p/a [adres 1] te [plaats 1] ) een aanmaning ex art. 4:112 Awb inzake verbeurde dwangsommen ten bedrage van € 60.016,00 gestuurd.
2.12.
Bij brief van 12 december 2018 (productie 16b van de gemeente) heeft de
gemeente aan de erven [naam] (op het adres [adres 2] te [plaats 2] ) een kopie van de aanmaning van 7 december 2018 gestuurd.
2.13.
Bij brief van 28 oktober 2019 (productie 13a van de gemeente) heeft de gerechtsdeurwaarder namens de gemeente – kort gezegd – aan [eiseres] (op het adres [adres 1] te [plaats 1] ) een herinnering gestuurd dat zij € 20.850,39 dient te voldoen en dat de gemeente aanspraak blijft maken op haar vordering jegens [eiseres] .
2.14.
Bij brief van 12 november 2019 (productie 13c van de gemeente) heeft de advocaat van [eiseres] aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente – kort gezegd – laten weten dat de invorderingsbeschikkingen van 16 augustus 2017 resp. 9 november 2017 ten bedrage van € 60.000,00 aan verbeurde dwangsommen is verjaard, aangezien de verjaringstermijn ex art. 5:35 Awb op 1 jaar is gesteld en dat geen sprake is van tijdige en rechtsgeldige stuiting van die termijn. [eiseres] is dan ook niet langer tot enige betaling van dwangsommen verplicht.
2.15.
Bij brief van 27 november 2019 (productie 13b van de gemeente) is de brief van 28 oktober 2019 ter kennisneming aan [eiseres] (op het adres [adres 2] te [plaats 2] ) gestuurd.
2.16.
Bij brief van 27 november 2019 (productie 18 van de gemeente) heeft de gemeente aan de advocaat van [eiseres] (gestuurd naar het adres [adres 1] te [plaats 1] ) – kort gezegd – laten weten dat op basis van de uitgevaardigde lastgeving van rechtswege dwangsommen van € 30.000,00 zijn verbeurd op resp. 26 juli 2017, 23 augustus 2017,
20 september 2017 en 18 oktober 2017. Op resp. 15 augustus 2017 en 11 september 2017 heeft de gemeente een invorderingsbeschikking genomen ten aanzien van de (twee maal) verbeurde € 30.000,00 en op 9 november 2017 heeft de gemeente een invorderings-beschikking genomen ten aanzien van de laatste twee verbeuringen zijnde € 60.000,00, waarmee het maximaal te verbeuren bedrag van € 120.000,00 bereikt.
Invorderingstraject 1
Op resp. 28 september 2017 heeft de gemeente de erven aangemaand ten aanzien van de op
15 augustus 2017 genomen invorderingsbeschikking en op 27 oktober 2017 ten aanzien van de op 11 september 2017 genomen invorderingsbeschikking. Op 21 november 2017 is een dwangbevel tot betaling van de twee verbeurde dwangsommen uitgevaardigd, welke bij exploot van 28 november 2017 aan [eiseres] is betekend. Op 14 maart 2018 is beslag gelegd op de woning. Op 30 november 2018 is bij exploot aangemaand onder mededeling dat de erven [naam] tot 1 juli 2019 de gelegenheid zouden krijgen de woning onderhands te verkopen. Op 29 oktober 2019 heeft de deurwaarder wederom aangemaand. Gelet hierop zijn de verjaringen tijdig gestuit en is er geen sprake van verjaring.
Invorderingstraject 2
Op 9 november 2017 is een invorderingsbeschikking genomen ten aanzien van de twee verbeurde dwangsommen van € 30.000,00. Op 11 januari 2018 is dienaangaande aangetekend aangemaand tot betaling. De erven hebben deze brief niet opgehaald. Op
7 december 2018 zijn de erven [naam] wederom aangemaand. Deze brief is op
12 december 2018 per reguliere post verzonden. Voor 7 december 2019 zal opnieuw een aanmaning gestuurd worden. Gelet hierop is de vordering tot betaling van de laatste twee dwangsommen niet verjaard.
Alle brieven die in het kader van de invorderingstrajecten zijn verstuurd, zijn in kopie bijgevoegd.
Voorts begrijpt de gemeente dat het pand onderhands is verkocht onder ontbindende voorwaarden, waardoor de koop nog niet is geëffectueerd. Omdat de beoogd koper onvoldoende informatie bij de gemeente heeft aangeleverd, kan de gemeente het beoogde bouwplan niet beoordelen en is er geen uitzicht op de eigendomsoverdracht. Indien niet op korte termijn de verschuldigde bedragen zullen worden betaald, zal de gemeente overgaan tot executieverkoop.
2.17.
Bij brief van 28 november 2019 (productie 17 van de gemeente) aan de erven [naam] t.a.v. [eiseres] (op het adres [adres 2] te [plaats 2] ) een (stuitings)aanmaning inzake factuur [nummer] gestuurd ter stuiting van het verbeurde bedrag van € 60.000,00.
2.18.
Bij e-mailbericht van 4 december 2019 heeft de advocaat van [eiseres] aan de gemeente via gerechtsdeurwaarder B. Bongers – kort gezegd – laten weten dat de brief van 27 november jl. met bijgevoegd een brief van 28 oktober jl. aan een onjuist adres is gestuurd en dat de inhoud van die brief geen wijziging heeft gebracht in de verjaringssituatie, die inmiddels is ingetreden.
2.19.
Bij exploot van 18 juni 2020 (productie 14a van de gemeente) heeft de gemeente – kort gezegd – uit krachte van de grosse van een dwangbevel uitgevaardigd op 21 november 2017 executoriaal derdenbeslag doen leggen op al hetgeen de Belastingdienst aan [eiseres] verschuldigd is en/of verschuldigd zal worden. Het totaal door [eiseres] te voldoen bedrag is € 21.121,20. Bij exploot van 22 juni 2020 (productie 14b van de gemeente) is het beslagexploot aan [eiseres] overbetekend.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na wijziging van eis – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de gemeente veroordeelt om het derdenbeslag onder de Belastingdienst terstond na
betekening van dit vonnis op te heffen, alsmede de gemeente veroordeelt om het
executoriale beslag onroerende zaak, gelegd op 13 maart 2018 op de onroerende zaak, staande en gelegen te [plaats 1] aan het adres [adres 1] , op te heffen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag en voor iedere dag dat de gemeente aan deze veroordeling of een gedeelte daarvan niet voldoet;
2. de gemeente veroordeelt om aan [eiseres] terug te betalen alle bedragen die zijn ingehouden uit hoofde van dit derdenbeslag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf iedere dag dat de inhouding heeft plaatsgevonden, tot aan de dag der algehele voldoening;
3. de gemeente verbiedt om tot verdere invordering van de verbeurde dwangsommen over te gaan, in het bijzonder door middel van executie van het pand, staande en gelegen te [plaats 1] , aan de [adres 1] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per keer en voor iedere keer, dat de gemeente dit verbod overtreedt,
kosten rechtens.
3.2.
De gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Anders dan de gemeente heeft aangevoerd, volgt het spoedeisend belang uit de aard van de zaak.
Opheffen executoriaal beslag op de woning
4.2.
Vaststaat dat [eiseres] samen met haar twee broers eigenaar is van de woning. Nu de twee broers van [eiseres] geen partij zijn in het onderhavige geding, kan – gelet op het deelgenootschap van [eiseres] en haar twee broers wat betreft de eigendom van de woning – de voorzieningenrechter [eiseres] om die reden niet ontvangen in het deel van haar vordering dat ziet op het opheffen van het executoriale beslag op de woning, te meer nu gesteld noch gebleken is dat [eiseres] namens de gemeenschap optreedt. De voorzieningenrechter zal [eiseres] wat dit betreft niet-ontvankelijk verklaren.
Opheffen (executoriaal) derdenbeslag onder de Belastingdienst
4.3.
Niet is in geschil dat de gemeente enkel voor een deel van de verbeurde dwangsommen executeert, te weten uit hoofde van het op 28 november 2017 aan [eiseres] betekende betalingsexploot (productie 10a van de gemeente) ter zake het op 21 november 2017 uitgevaardigde dwangbevel tot betaling van € 61.693,75 (productie 10b van de gemeente) en het op 18 juni 2020 aan de Belastingdienst betekende beslagexploot (productie 14a van de gemeente), dat bij exploot van 22 juni 2020 aan [eiseres] is overbetekend (productie 14b van de gemeente). Verder staat vast dat de Belastingdienst uit hoofde van dit derdenbeslag sinds juni 2020 € 45,00 inhoudt van een uitkering aan [eiseres] en deze aan de gemeente betaalt, dit alles valt onder het door de gemeente aangeduide (en door [eiseres] niet weersproken) “invorderingstraject 1”.
4.4.
[eiseres] heeft – kort gezegd – gesteld dat de invorderingsbevoegdheid van de last onder dwangsommen van de gemeente is verjaard. De verjaringstermijn van de Awb is één jaar. Volgens [eiseres] zijn meerdere brieven ter attentie van haar naar een achterhaald adres gestuurd: sinds 9 maart 2018 staat [eiseres] formeel inschreven op een adres in [plaats 2] en niet meer op het adres in [plaats 1] . Zij stelt de brief van 12 december 2018 (productie 16b van de gemeente) en de aanmaning van 28 november 2019 (productie 13b van de gemeente) niet te kennen.
4.5.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan hetgeen [eiseres] heeft gesteld met betrekking tot de brief van 12 december 2018, nu deze brief ziet op invorderingstraject 2, dat thans niet aan de orde is. Het gaat in de onderhavige procedure immers om het executoriaal derdenbeslag dat door de gemeente is gelegd bij de Belastingdienst in het kader van invorderingstraject 1.
4.6.
De voorzieningenrechter volgt [eiseres] niet in haar stelling dat zij de brief van
30 november 2018 niet kent. [eiseres] heeft immers de stelling van de gemeente bij de mondelinge behandeling niet betwist dat zij zelf naar aanleiding van die brief telefonisch contact heeft gehad met de executerende gerechtsdeurwaarder, hetgeen wordt bevestigd in het zijdens de gemeente overgelegde printscreen met aantekeningen uit het dossier van de gerechtsdeurwaarder (productie 12b van de gemeente). Hieruit kan worden afgeleid dat de verjaring in 2018 tijdig is gestuit.
4.7.
Verder staat vast dat (de advocaat van) [eiseres] bij e-mailbericht van 4 december 2019 (productie 13c van de gemeente) heeft gereageerd op de brieven van de gerechtsdeurwaarder van 28 oktober 2019 en 27 november 2019, zodat aannemelijk is en er bijgevolg ervan moet worden uitgegaan dat ook die beide brieven door [eiseres] zijn ontvangen. Hieruit kan eveneens worden afgeleid dat de verjaring in 2019 tijdig is gestuit.
4.8.
Uit het voorgaande volgt – anders dan [eiseres] meent – dat niet kan worden geconcludeerd dat de invorderingsbevoegdheid van de gemeente met betrekking tot de last onder dwangsom is verjaard.
4.9.
Voor zover [eiseres] heeft beoogd te stellen dat zij in een noodtoestand komt te verkeren door de inhouding door de Belastingdienst van € 45,00 per maand, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gemeente terecht heeft aangevoerd dat [eiseres] haar (blote) stelling niet aannemelijk heeft gemaakt, nu zij deze in het geheel niet heeft onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter hieraan verder voorbijgaat.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
De voorzieningenrechter zal [eiseres] als in het ongelijk gestelde partij veroordelen tot betaling van de proceskosten tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op
€ 667,00 (griffierecht) en € 1.016,00 (salaris advocaat), te vermeerderen met de nakosten zoals hierna is vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering met betrekking tot de opheffing van het executoriale beslag op de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] ,
5.2.
wijst de overige vorderingen af,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 1.683,00, te vermeerderen met de nakosten ten bedrage van € 163,00 zonder betekening en € 248,00 met betekening, en – indien hieraan niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis is voldaan – te vermeerderen met de wettelijke rente over de voornoemde kosten te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JC