ECLI:NL:RBLIM:2021:2386

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
8779143 CV EXPL 20-4634
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en doorbetaling tijdens ziekte in het kader van een mondelinge arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. L.E.I.K. Jaminon, loon van de gedaagde partij, CBG Vrijthof B.V., vertegenwoordigd door mr. H.S. de Lint, over de maanden juni tot en met november 2020. Eiser had in december 2019 een arbeidsovereenkomst met CBG en was in maart 2020 ziek geworden. CBG had de arbeidsovereenkomst per e-mail beëindigd op 15 mei 2020, maar eiser stelde dat er een nieuwe mondelinge arbeidsovereenkomst was ontstaan per 1 juni 2020. De kantonrechter oordeelde dat de loonvordering van eiser niet op de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst kon worden gebaseerd, omdat deze was beëindigd. Echter, de rechter erkende dat er wel degelijk een nieuwe arbeidsovereenkomst was ontstaan, zij het mondeling, met een lager loon. Eiser had recht op loon over de gevorderde maanden, vermeerderd met vakantiebijslag. De rechter verwierp het verweer van CBG dat eiser geen recht had op loon vanwege ziekte, omdat CBG verzuimd had een bedrijfsarts in te schakelen. Uiteindelijk werd CBG veroordeeld tot betaling van het loon, wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke kosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8779143 CV EXPL 20-4634
Vonnis van de kantonrechter van 10 maart 2021
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. L.E.I.K. Jaminon,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CBG VRIJTHOF B.V.,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. H.S. de Lint.
Partijen zullen hierna [eiser] en CBG genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de rolbeslissing waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
  • de door [eiser] nagezonden producties 11 tot en met 14
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 februari 2021 met de daaraan gehechte spreekaantekeningen van [eiser]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
CBG exploiteert een horecaonderneming aan het Vrijthof te Maastricht.
2.2.
[eiser] heeft in november 2019 op grond van een uitzendovereenkomst (via Horecare) werkzaamheden verricht voor CBG.
2.3.
Op 1 december 2019 is [eiser] op grond van een met CBG gesloten arbeidsovereenkomst bij haar in dienst getreden voor de duur van zes maanden. Het overeengekomen loon bedroeg € 2.700,00 (inclusief vakantiebijslag).
2.4.
Op 15 maart 2020 heeft CBG vanwege de coronamaatregelen haar onderneming gesloten.
2.5.
Bij e-mail van 15 mei 2020 heeft CBG aan [eiser] medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd en dat deze eindigt op 31 mei 2020.
2.6.
Met ingang van 1 juni 2020 mochten horecaondernemingen weer worden geopend. In de laatste twee weken van mei heeft [eiser] meegeholpen aan de voorbereidingen op de heropening.
2.7.
[eiser] heeft na 1 juni 2020 ook nog werkzaamheden voor CBG verricht.
2.8.
Op 8 juni 2020 heeft [eiser] zich bij CBG via een aan [naam] gericht WhatsApp-bericht ziekgemeld.
2.9.
[eiser] heeft daarna via WhatsApp aan [naam] gevraagd om weer ingeroosterd te worden en meegedeeld dat hij nog steeds niks heeft gehoord of gezien van een bedrijfsarts, dat het loon van juni niet is betaald en dat hij ook geen loonstrookje ontvangen heeft.
2.10.
Bij brief van 12 augustus 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] CBG:
- meegedeeld dat [eiser] zich binnen zijn mogelijkheden beschikbaar blijft stellen voor het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden
- gesommeerd tot betaling van het loon over de maanden juni en juli 2020, vermeerderd met de wettelijke verhoging,
- verzocht en voor zover nodig gesommeerd tot betaling van het loon over de maanden augustus tot en met november 2020.
2.11.
CBG heeft niet gereageerd op de brief van 12 augustus 2020. Zij heeft aan [eiser] geen loon met ingang van juni 2020 betaald en evenmin heeft zij een bedrijfsarts ingeschakeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) CBG te veroordelen:
om het loon en de wettelijke verhoging over de maanden juni tot en met november 2020 te betalen binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over het loon vanaf de respectieve verzuimdata tot de dag van betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente over de wettelijke verhoging over het loon van de maanden juni tot en met augustus 2020 vanaf de dag van dagvaarding (11 september 2020) tot de dag van betaling,
aan [eiser] de salarisspecificaties over de periode juni tot en met november 2020 te verstrekken binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis,
om de buitengerechtelijke kosten “conform staffel BIK” te betalen binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis,
om de proceskosten en de nakosten te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente na afloop van deze termijn tot de dag van betaling.
3.2.
CBG voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.
4. De beoordeling
4.1.
De loonvordering van [eiser] is primair gebaseerd op de grondslag dat de arbeidsovereenkomst van 1 december 2019 op dezelfde voorwaarden is voortgezet met ingang van 1 juni 2020. Op die grondslag is de vordering niet toewijsbaar. Het staat immers vast dat CBG het einde van de arbeidsovereenkomst heeft aangezegd. Bovendien is ter zitting vast komen te staan dat CBG vóór 1 juli 2020 aan [eiser] een arbeidsovereenkomst heeft aangeboden met een maandloon van € 2.400,00 bruto (exclusief vakantiegeld).
Tegen die achtergrond kan het feit dat [eiser] op en na 1 juni 2020 voor CBG heeft gewerkt niet worden gekwalificeerd als een voortzetting van de arbeidsovereenkomst onder dezelfde voorwaarden.
4.2.
Subsidiair heeft [eiser] zijn loonvordering gebaseerd op een afzonderlijke met CBG gesloten arbeidsovereenkomst met als ingangsdatum 1 juni 2020. Op die grondslag is de vordering wel (deels) toewijsbaar. Tussen partijen staat immers vast dat CBG aan [eiser] in mei 2020 een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft aangeboden met een lager maandloon van
€ 2.400,00. [eiser] heeft mondeling tegenover CBG (althans [naam] ) verklaard hiermee akkoord te zijn en heeft vervolgens met ingang van 1 juni 2020 voor CBG gewerkt. Hieruit blijkt dat partijen mondeling overeenstemming hebben bereikt en dat aldus de arbeidsrelatie tussen partijen is voortgezet. Aan dit alles doet niet af dat [eiser] tot op heden geen schriftelijke arbeidsovereenkomst met dat lagere loon ondertekend heeft. Verder hecht de kantonrechter veel waarde aan de door [eiser] overgelegde WhatsAppcorrespondentie met [naam] . Ook daaruit blijkt wel van het bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 juni 2020. [eiser] houdt blijkens die berichten [naam] immers op de hoogte van het verloop van zijn ziekte, vraagt om ingeroosterd te worden en om betaling van het loon. Op geen enkel moment heeft [naam] daarop gereageerd met de mededeling dat er geen sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst en evenmin dat CBG van mening is dat [eiser] met ingang van1 juni 2020 op oproepbasis gewerkt zou hebben. Het verweer van CBG dat [eiser] wellicht niet alle WhatsAppcorrespondentie met [naam] overgelegd heeft, kan CBG niet baten. Het had dan op de weg van CBG gelegen om zelf de volgens haar volledige correspondentie over te leggen. Het is immers aan haar om haar verweer te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan.
4.3.
Op grond van de tweede tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst heeft [eiser] dus in beginsel recht op € 2.400,00 brutoloon per maand over de door [eiser] gevorderde maanden juni tot en met november 2020, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag.
Omdat [eiser] met ingang van 8 juni 2020 naar eigen zeggen de bedongen werkzaamheden wegens ziekte niet (volledig) kon verrichten, bedraagt het loon op grond van de toepasselijke horeca-cao 95%. CBG heeft nog tevergeefs aangevoerd dat de ziekmelding van [eiser] voor haar oncontroleerbaar en niet onderbouwd is, zodat hij geen recht heeft op loon. Dit betoog faalt reeds aangezien er geenszins sprake is van een oncontroleerbare arbeidsongeschiktheid. [eiser] heeft zich ziekgemeld en nergens blijkt uit dat hij CBG niet in staat heeft gesteld via een door haar ingeschakelde arbo-arts zijn arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Wel is het zo dat CBG heeft nagelaten een arbo-arts in te schakelen, zelfs toen [eiser] haar erop wees dat hij nog geen bedrijfsarts had gezien (zie een WhatsAppbericht van 5 juli 2020). Aldus is ook onbekend tot wanneer [eiser] ziek was en dus recht had op 95% van het loon in plaats van 100%. [eiser] vroeg op 29 juni 2020 via WhatsApp aan [naam] :
“zullen we wel morgen ff bellen ivm het rooster?”en op 30 juni 2020 appte hij aan [naam] :
“bijna vergeten: komende vrijdag heb ik afspraak bij de fysio in de ochtend, dus dan kan ik niet. verder wel alle dagen beschikbaar.”Op 1 juli 2020 vroeg hij vervolgens:
“is het gelukt met inroosteren?”[eiser] hield zich vanaf 1 juli 2020 dus weer beschikbaar voor arbeid. Nu – vanwege de afwachtende houding van CBG – niet vaststaat dat [eiser] na 1 juli 2020 recht had op minder loon door ziekte (en zo ja, over hoeveel uren), zal de kantonrechter CBG veroordelen tot volledige loonbetaling vanaf 1 juli 2020.
4.4.
Het verweer van CBG dat behelst dat de loonvordering dient te worden gematigd, wordt verworpen. Het is weliswaar juist dat CBG nu wordt geconfronteerd met een loonvordering over de periode van 8 juni 2020 tot en met november 2020 waarvoor geen arbeid door [eiser] is verricht, maar die situatie heeft zij grotendeels – zo niet uitsluitend – aan zichzelf te wijten doordat zij [eiser] niet meer in staat heeft gesteld zijn werkzaamheden te verrichten, terwijl hij zich blijkens de WhatsAppcorrespondentie en de brief van 14 augustus 2020 wel (binnen zijn mogelijkheden) beschikbaar stelde om werkzaamheden te verrichten. Het betoog van CBG dat [eiser] haar heeft misleid door eerst mondeling in te stemmen met de arbeidsovereenkomst en vervolgens heeft geweigerd om de schriftelijke arbeidsovereenkomst te ondertekenen, kan haar in dit verband evenmin baten. Nergens blijkt namelijk uit dat [eiser] op enig moment een schriftelijke arbeidsovereenkomst ter ondertekening is voorgelegd en dus is evenmin vast komen te staan dat hij heeft geweigerd een dergelijke overeenkomst te ondertekenen. Bovendien had [eiser] reeds mondeling ingestemd en was er dus sprake van een arbeidsovereenkomst.
4.5.
Ter zitting heeft CBG nog het standpunt ingenomen dat zij het loon over de periode
1 tot en met 7 juni 2020 betaald heeft. Dit verweer wordt ook verworpen. In reactie op de berichten van [eiser] voorafgaand aan de procedure waarin hij aanspraak maakt op loon over (onder meer) juni is nooit geantwoord dat het loon van 1 tot en met 7 juni 2020 al is betaald. De loonvordering van [eiser] zoals die is ingesteld bij dagvaarding ziet ook op betaling van het loon over deze periode. Bij antwoord heeft CBG hierover ook niet gesteld dat een betaling verricht is. Op de mondelinge behandeling heeft ze dit standpunt plots wel ingenomen, en dus te laat en overigens ook nog eens zonder enig bewijs van de juistheid van haar stelling, zodat dit niet in rechte kan worden vastgesteld. Met haar stelling dat destijds een eindrekening is opgemaakt – wederom een stelling die op de mondelinge behandeling voor het eerst is ingenomen zonder enig bewijs te overleggen – laat zij bovendien in het midden of er daadwerkelijk betaald is. Op grond van deze overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat CBG over deze periode geen loon betaald heeft.
4.6.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat CBG zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van het loon:
  • over de periode 1 juni tot en met 7 juni 2020 van € 560,00 bruto (7/30 x € 2.400,00), te vermeerderen met de vakantiebijslag,
  • over de periode 8 juni tot en met 30 juni 2020 van € 1.748,00 bruto (23/30 x
  • over de periode juli tot en met november 2020 van € 2.400,00 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag.
De over deze onderdelen gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen. Ook de gevorderde wettelijke rente over de wettelijke verhoging van het loon over de maanden juni tot en met augustus 2020 zal worden toegewezen.
4.7.
Tegen de vordering om CBG te veroordelen tot verstrekking van loonspecificaties over de maanden juni tot en met november 2020 heeft CBG geen verweer gevoerd. Ook dit onderdeel zal worden toegewezen.
4.8.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De vraag is dan tot welk bedrag.
4.9.
De buitengerechtelijke kosten hebben betrekking op werkzaamheden die destijds zijn verricht om CBG bij brief van 14 augustus 2020 te bewegen tot betaling van het loon over de maanden juni en juli 2020, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Het totale loon waar [eiser] op dat moment recht op had over die periode bedroeg € 4.708,00 exclusief vakantiebijslag (zie 4.6.). Voor de vaststelling van de hoogte van de buitengerechtelijke kosten zal de kantonrechter van dit bedrag uitgaan, aangezien [eiser] niet heeft toegelicht met welke concrete bedragen aan wettelijke rente en wettelijke verhoging dit bedrag op 14 augustus 2020 verhoogd had moeten worden.
Op grond van de staffel van het Besluit bedraagt de door CBG te betalen vergoeding € 595,80. Zij zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van dit bedrag,
4.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal CBG worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 105,50
  • griffierecht € 83,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 1.184,50
Verder zal CBG worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na vandaag tot de dag van betaling.
4.11.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in de navolgende beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt CBG om binnen zeven dagen na vandaag aan [eiser] € 2.308,00 loon over de maand juni 2020 te vermeerderen met de vakantiebijslag te betalen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente over het loon inclusief vakantiebijslag vanaf 1 juli 2020 tot de dag van betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente over de wettelijke verhoging vanaf 11 september 2020 tot de dag van betaling,
5.2.
veroordeelt CBG om binnen zeven dagen na vandaag aan [eiser] € 2.400,00 loon over de maand juli 2020 te vermeerderen met de vakantiebijslag te betalen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente over het loon inclusief vakantiebijslag vanaf 1 augustus 2020 tot de dag van betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente over de wettelijke verhoging vanaf 11 september 2020 tot de dag van betaling,
5.3.
veroordeelt CBG om binnen zeven dagen na vandaag aan [eiser] € 2.400,00 loon over de maand augustus 2020 te vermeerderen met de vakantiebijslag te betalen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente over het loon inclusief vakantiebijslag vanaf 1 september 2020 tot de dag van betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente over de wettelijke verhoging vanaf 11 september 2020 tot de dag van betaling,
5.4.
veroordeelt CBG om binnen zeven dagen na vandaag aan [eiser] € 2.400,00 loon per maand over de maanden september, oktober en november 2020 te vermeerderen met de vakantiebijslag te betalen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente over het loon inclusief vakantiebijslag vanaf respectievelijk 1 oktober, 1 november en 1 december 2020,
5.5.
veroordeelt CBG om binnen zeven dagen na vandaag aan [eiser] € 595,80 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen,
5.6.
veroordeelt CBG tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.184,50, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na vandaag tot de dag van betaling,
5.7.
veroordeelt CBG, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW