ECLI:NL:RBLIM:2021:2450

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
8596993 CV EXPL 20-2872
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming afgewezen wegens onvoldoende bewijs van slecht huurderschap en dringend eigen gebruik

In deze zaak vorderden eisers de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning door gedaagde partij. De eisers stelden dat gedaagde zich niet als goed huurder gedroeg door zich te bemoeien met hun privéleven en overlast te veroorzaken. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van slecht huurderschap, omdat de verstoorde verhoudingen voortkwamen uit wederzijdse ergernissen en onbegrip. Gedaagde had geen tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst en de klachten over overlast waren niet voldoende onderbouwd. Daarnaast werd de vordering tot beëindiging op grond van dringend eigen gebruik afgewezen, omdat eisers niet aannemelijk maakten dat zij de woning dringend nodig hadden. De kantonrechter concludeerde dat de huurovereenkomst doorloopt en wees de vorderingen van eisers af, inclusief de nevenvorderingen voor schadevergoeding en ontruiming. Eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8596993 CV EXPL 20-2872
Vonnis van de kantonrechter van 17 maart 2021
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] ,

2. [eisende partij sub 2],
beiden wonend te [woonplaats ] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. K.A.M.J. Horsch, advocaat,
tegen
[gedaagde partij],
wonend te Valkenburg aan de Geul,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Eisers worden hierna gezamenlijk [eisers] (in meervoud) genoemd, tenzij zij afzonderlijk worden aangeduid. Gedaagde wordt hierna [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 15 juni 2020,
- de conclusie van antwoord,
- de voor de mondelinge behandeling door [eisers] op 23 december 2020 toegestuurde stukken,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 januari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] heeft met ingang van 1 september 2013 van [eisers] gehuurd de woning aan het [adres] te [plaats] begane grond. De huidige huurprijs bedraagt € 960,00 per maand.
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn van toepassing de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte (bijgevoegd onder productie 1 dagvaarding), hierna algemene bepalingen. In artikel 13.4 van de algemene bepalingen is, voor zover relevant, het volgende bepaald.

Huurder zal omwonenden of huurders van hetzelfde gebouw of complex geen hinder of last bezorgen en er voor zorgdragen dat de bij hem met zijn goedvinden aanwezige derden alsmede zijn of hun bezoekers dit evenmin doen.
2.3.
Het gehuurde bevindt zich op de begane grond van een pand waarin ook [eisers] woonachtig zijn. Partijen maken beiden gebruik van de ingangen van het pand.
2.4.
Per december 2019 is de dochter van [eisers] , mevrouw [naam dochter] , bij [eisers] ingetrokken.
2.5.
Op 19 december 2019 hebben partijen, voor zover hier van belang, per sms als volgt gecorrespondeerd:
“Beste [eisende partij sub 1] , sinds kort huist bij jullie uw dochter [naam dochter] . Wordt zij permanent ingeschreven of verblijft zij slechts tijdelijk.? Groetjes [gedaagde partij]
- Ik begrijp het niet Je hebt met ons privé leven niets te maken [gedaagde partij] als je daar moeite mee hebt raad ik je aan elders te gaan wonen
In principe heb je gelijk, maar niet als mijn woongenot beduidend minder is geworden sinds haar komst. Maar toch bedankt voor de reactie. Nu weet ik waar ik aan toe ben. Zoals je aangeeft op te hoepelen, zoek ik mijn eigen weg en hoepel niet op. Voortaan neem ik de ingang aan de voorkant zonder begroeting. Je dochter zal je hoofdbrekens bezorgen.”
2.6.
In maart 2020 heeft [gedaagde partij] nog een aantal sms berichten aan [eisers] gestuurd. Voor zover van belang zijn enkele van die berichten hieronder geciteerd:
“ Beste [eisende partij sub 1] ,
Opdat jullie niet kunnen zeggen: “das haben wit nicht gewuβt”, laat ik jullie weten dat sinds uw dochter inwoont het rumoerig is geworden en ’t heviger en niet minder wordt. [gedaagde partij] .
Goedemorgen [eisende partij sub 1] ,
Jullie dochter heeft de laatste tijd wel erg veel aandacht nodig. Van mij krijgt ze die niet. (…) Ik heb ondertussen [naam] ingeschakeld om’t gekrakeel te kunnen verdragen. Hij heeft me overtuigd dat zij ooit in haar eigen voet zal schieten. (…)
Hallo [eisende partij sub 1] , Ik breng ff verslag uit. Gisteravond +- 19.30 kwam ik thuis en meteen bij binnentreden kwam [eisende partij sub 2] het hoekje om bij de trap en zei: “Arschloch”. Toen ik daar niet op reageerde vroeg ze: “hoef je de politie niet te bellen?”. Voor de voortgang leg ik het bij deze ff schriftelijk vast op advies van [naam] . Sterkte. [gedaagde partij] . (…)
Beste [eisende partij sub 1] , voor de juridische volledigheid leg ik even vast op 01.03 [eisende partij sub 2] in de gezamenlijke gang weer luid riep: “Arschloch”. Dit tot ontsteltenis van mijn vriendin. Er was immers geen concrete aanleiding. Onlangs is een voorspelling van [naam] over een Valkenburgse goed uitgekomen. Zo voorspeld hij voor [eisende partij sub 2] eveneens niets goeds, mits zij niet zorgt voor rust zal ’t haar opbreken letterlijk. Die omstandigheden creeert zij zelf. Daar doe ik niets aan . Neem je Aktie. Laat je niet meer leiden door de feodale instellingen van [eisende partij sub 2] . Mvg [gedaagde partij] ”
2.7.
Per aangetekende brief van 23 maart 2020 heeft de gemachtigde van [eisers] het navolgende aan [gedaagde partij] bericht:
“ (…)
Deze huurovereenkomst wordt hierbij door cliënte opgezegd met inachtname van de wettelijke opzegtermijn van zes maanden tegen 1 oktober 2020.
Deze opzegging vindt ex artikel 7:274 lid 1 aanhef en sub a BW primair plaats omdat u zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt.
Subsidiair vindt deze opzegging ex artikel 7:274 lid 1 aanhef en sub c BW plaats vanwege dringend eigen gebruik, aangezien cliënten het gehuurde dringend nodig hebben voor eigen gebruik.
I. Slecht huurderschap
In dezen is sprake van een eengezinswoning met gemeenschappelijke ingangen.
U bemoeit zich ten onrechte met het privéleven van cliënten.
U bent bekend met de dochter van cliënte, aangezien u met cliënten de navolgende berichtengeschiedenis heeft:
(…)
U zoekt duidelijk de confrontatie, niet alleen in berichten, maar ook door thans de voordeur te gebruiken in plaats van de achterdeur.
Dit alles getuigt van slecht huurderschap.
Indien u door blijft gaan met het bespreken van cliënte bij en met [naam] , behouden cliënten zich nadrukkelijk het recht voor om aangifte te doen alsook rechtens te ageren.
II. Dringend eigen gebruik
Daarnaast benodigen cliënten het gehuurde dringend voor eigen gebruik gezien hun leeftijd.
Voorwaarde voor de toepassing van de beëindigingsgrond “dringend eigen gebruik” van artikel 7:274 lid 1 aanhef en sub c BW is dat blijkt dat u als huurder andere passende woonruimte kunt verkrijgen.
(…)
Namens cliënten verzoek ik u ex artikel 7:271 lid 4 BW hierbij om mijbinnen zes weken na de datum van deze briefmede te delen of u al dan niet toestemt in beëindiging van de huurovereenkomst. (…)
Voorts maakt u gebruik van één van de drie parkeerplaatsen van cliënten, welk gebruik cliënten oogluikend hebben toegestaan. Dit gebruik van de parkeerplaats wordt u hierbij eveneens opgezegd.(…)
Tot slot maakt u gebruik van de berging c.q. schuur, waarin onder meer een fiets is gestald. Deze berging is evenmin ver- c.q. gehuurd en aldus wordt het gebruik van deze berging ook opgezegd tegen 1 oktober 2020, zodat alsdan alle zich daarin bevindende spullen door u dienen te zijn verwijderd en u zulks verwijderd dient te houden. (…)”
2.8.
Na drietal mislukte pogingen om de aangetekende brief van 23 maart 2020 bij [gedaagde partij] te laten bezorgen – en nadat [gedaagde partij] de per gewone post ontvangen brief voor retour op de verwarming had gelegd – heeft [eisende partij sub 1] op 25 mei 2020 per sms foto’s van de brief aan [gedaagde partij] verstuurd. In zijn sms bericht heeft [eisende partij sub 1] , voor zover relevant, het volgende geschreven:

Geachte [gedaagde partij] in de brief die u niet gelezen hebt (zie bijlagen), heeft onze advocaat u de huur opgezegd en gevraagd voor 20 mei te reageren,
Omdat hij anders genoodzaakt was gerechtelijke stappen te ondernemen. Daarom dit bericht, waarbij wij u nogmaals de huur opzeggen en u de gelegenheid geven toch nog te reageren.
U kunt daartoe binnen 7 dagen een sms versturen waarin u aangeeft binnen termijn vrijwillig te vertrekken om allerlei kosten te voorkomen.
2.9.
[gedaagde partij] heeft de opzegging van de huurovereenkomst niet geaccepteerd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. het tijdstip vaststelt waarop de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte aan het [adres] te [plaats] , zal eindigen;
II. het tijdstip van de ontruiming vaststelt op de dag, die valt veertien dagen na de dag van het wijzen van dit vonnis, althans op een door de kantonrechter te bepalen dag, en met veroordeling van [gedaagde partij] om deze woonruimte, vóór of uiterlijk op het vastgestelde tijdstip van de ontruiming, volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met overgifte der sleutels ter vrije beschikking van [eisers] te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
III. [gedaagde partij] ex artikel 7:225 BW veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van de maandelijkse huurprijs van €960,00, voor elke maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde partij] het gehuurde niet op het vastgestelde tijdstip van de ontruiming volledig en behoorlijk heeft verlaten en ontruimd en met overgifte der sleutels ter vrije beschikking van [eisers] heeft gesteld,
IV. [gedaagde partij] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, aan [eisers] te voldoen, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, de buitengerechtelijke kosten van € 462,50, althans een ander door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf datum van dit vonnis, tot en met de dag der algehele voldoening;
V. [gedaagde partij] veroordeelt in de proces- en nakosten.
3.2.
Aan hun vorderingen leggen [eisers] primair ten grondslag dat [gedaagde partij] zich niet als goed huurder gedraagt. Daartoe voeren zij aan dat [gedaagde partij] zich op een grievende en provocerende wijze met hun privéleven bemoeit en de situatie met [naam] , een medium, bespreekt. Hij maakt ook regelmatig gebruik van de voordeur van het pand. Daardoor komen partijen elkaar vaak in de gemeenschappelijke gang tegen met diverse confrontaties tot gevolg. Die confrontaties verhogen het risico op een coronabesmetting. [eisers] stellen dat zij tot een risicogroep behoren en extra voorzorgsmaatregelen moeten treffen om een coronabesmetting te voorkomen maar [gedaagde partij] houdt daar geen rekening mee. De verstoorde verhoudingen leveren ook psychische belasting en stress op voor [eisende partij sub 2] die momenteel herstellende is van kanker. Subsidiair stellen [eisers] dat zij, gelet op hun leeftijd en in verband met trappenlopen, de door [gedaagde partij] gehuurde woning voor dringend eigen gebruik nodig hebben. Die bevindt zich immers op de begane grond.
3.3.
[gedaagde partij] erkent dat de verhoudingen zijn verstoord. Hij voert echter aan dat tot december 2019 geen problemen zijn geweest en dat de problemen begonnen zijn vanaf het moment dat de dochter van [eisers] bij hen is ingetrokken. Zij is inmiddels vertrokken maar zij komt regelmatig langs en veroorzaakt overlast. De overlast is bij [eisers] gemeld maar zij hebben zich onverschillig opgesteld en hebben vervolgens de huurovereenkomst opgezegd. [gedaagde partij] erkent dat hij sindsdien de voordeur is gaan gebruiken. Hij stelt echter dat het gebruik van de voordeur hem is toegestaan, dat het verder geen problemen oplevert en dat hij zich rustig gedraagt. Schending van de coronaregels is niet aan de orde. De gang is breed genoeg zodat voldoende afstand kan worden gehouden. Ook voert [gedaagde partij] aan dat hij niet naar buiten gaat als hij hoort dat [eisers] in de gang staan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat de beëindiging van het gebruik van de parkeerplaats en berging tussen partijen niet in geschil is zodat zij daar geen inhoudelijk oordeel over hoeft te geven.
4.2.
Het geschil spits zich toe op de vraag of de tussen partijen gesloten huurovereenkomst kan worden beëindigd omdat [gedaagde partij] zich niet als goed huurder gedraagt. Als de huurovereenkomst op die grond niet kan worden beëindigd, dan dient te worden beoordeeld of het kan worden beëindigd op grond dat [eisers] de door [gedaagde partij] gehuurde woning zelf voor dringend eigen gebruik nodig hebben.
Slecht huurderschap?
4.3.
Artikel 7:274 lid 1 sub a BW noemt slecht huurderschap als beëindigingsgrond. Gedragingen die deze beëindigingsgrond opleveren zijn vaak tekortkomingen aan de kant van de huurder waarop artikel 7:213 en/of artikel 7:214 BW van toepassing zijn.
4.4.
[eisers] hebben gesteld dat schending van artikel 7:213 BW en van artikel 13.4. van de algemene bepalingen aan de orde is. De tussen partijen ontstane verstoorde verhoudingen (zie ook r.o. 3.2.) hebben zij daaraan ten grondslag gelegd. Voorts hebben [eisers] gesteld dat de situatie na het uitbrengen van de dagvaarding niet verbeterd is en dat [gedaagde partij] zich nog steeds als slecht huurder gedraagt.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat aan de zijde van [gedaagde partij] geen sprake is van een tekortkoming in de zin van artikel 7:213 BW. Schending van artikel 13.4. van de algemene bepalingen is evenmin aan de orde. Weliswaar is sprake van verstoorde verhoudingen maar daaruit volgt nog niet dat [gedaagde partij] tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst of zich laakbaar gedraagt. Naar het oordeel van de kantonrechter kenmerken de tussen [gedaagde partij] en [eisers] ontstane verstoorde verhoudingen zich door wederzijdse ergernissen en onbegrip. De kantonrechter begrijpt dat het gedrag van [gedaagde partij] (gebruiken van de voordeur) het gevolg is van de onverschillige wijze waarop [eisers] zich ten opzichte van de door [gedaagde partij] gemelde overlastklachten hebben opgesteld. [gedaagde partij] heeft meerdere malen geklaagd over overlast veroorzaakt door de dochter van [eisers] Het lag op de weg van [eisers] om als verhuurder de klachten te onderzoeken en zo nodig daartegen adequaat op te treden door tenminste hun dochter te wijzen op het recht van [gedaagde partij] op ongestoord woongenot. [eisers] hebben gesteld dat hun dochter geen overlast heeft veroorzaakt en dat [gedaagde partij] ten onrechte het scheldwoord “
Arschloch” op zichzelf heeft betrokken. Dat is echter onvoldoende om het door [gedaagde partij] aangevoerde – en ook hetgeen uit zijn sms-berichten blijkt (zie r.o. 2.5 en 2.6.) – te ontkrachten.
4.6.
Vaststaat dat [gedaagde partij] de tussen hem en [eisers] aanwezige geschillen met [naam] bespreekt. De kantonrechter begrijpt dat [eisers] dat als onprettig en als inmenging in hun privéleven ervaren. Dat leidt echter niet tot de conclusie dat [gedaagde partij] zich als slecht huurder gedraagt. Het staat [gedaagde partij] vrij om zijn problemen of geschillen die hij met anderen heeft, aan een medium voor te leggen, mits hij daarmee binnen de wettelijke kaders blijft en ervoor zorgt dat anderen daar geen onrechtmatige hinder van ondervinden of schade lijden. Schending van enige wettelijke norm of onrechtmatige hinder (naar objectieve maatstaven) is in deze zaak niet vastgesteld. Schade aan de zijde van [eisers] is gesteld noch gebleken. Het enkele feit dat [gedaagde partij] de tussen hem en [eisers] aanwezige verstoorde verhoudingen met [naam] bespreekt, levert daarom geen beëindigingsgrond op zoals bedoeld in artikel 7:274 lid 1 sub a BW.
4.7.
De stelling van [eisers] dat [gedaagde partij] de coronaregels niet naleeft en dat hij zich daardoor niet als goed huurder gedraagt, heeft [gedaagde partij] gemotiveerd betwist. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde partij] onbetwist gesteld dat de gemeenschappelijke gang drie meter breed is zodat voldoende afstand kan worden gehouden. Daarnaast heeft hij onbetwist gesteld dat hij zich rustig gedraagt en in zijn woning wacht als hij hoort dat [eisers] in de gang zijn. Gelet op voorgaande kan niet in rechte worden vastgesteld dat [gedaagde partij] zich niet aan de coronaregels houdt of dat hij de kans op een coronabesmetting verhoogt zodat die stelling van [eisers] ook geen beëindigingsgrond in de zin van artikel 7:274 lid 1 sub a BW oplevert.
4.8.
[eisers] hebben ook gesteld dat de ontstane situatie voor stress en psychische belasting zorgt. [eisende partij sub 2] is herstellende van kanker en stress komt haar herstel niet ten goede. De kantonrechter begrijpt dat [eisers] met de ontstane situatie de verstoorde verhoudingen bedoelen. Nu reeds is overwogen dat de verstoorde verhoudingen geen tekortkoming van [gedaagde partij] opleveren (zie r.o.4.5.), oordeelt de kantonrechter dat ter zake van de door [eisers] ervaren psychische belasting – die kennelijk het gevolg is van de verstoorde verhoudingen – [gedaagde partij] ook geen verwijt kan worden gemaakt. Voor zover [eisers] bedoelen dat [eisende partij sub 2] vanwege haar gezondheidssituatie de verstoorde verhoudingen als belastend ervaart, geldt dat die vorm van psychische belasting objectief gezien niet aan het criterium van lid 1 onderdeel a van artikel 7:274 BW voldoet zodat de door [eisers] gestelde psychische belasting ook niet tot beëindiging van de huurovereenkomst kan leiden.
4.9.
Bij haar oordeel betrekt de kantonrechter verder ook de omstandigheid dat partijen allebei over een zelfstandige woonruimte (zoals bedoeld in artikel 7:234 BW) beschikken en geen andere voorzieningen dan de gemeenschappelijke gang en de voordeur hoeven te delen. Dat betekent dat in het pand voldoende mogelijkheden zijn om elkaar te ontwijken. Daarnaast betrekt de kantonrechter bij haar oordeel de verklaring van [gedaagde partij] dat hij bereid is om vanaf nu weer de achterdeur te gebruiken (behalve als hij bij de voordeur moet zijn om zijn post op te halen) en zijn verklaring dat hij in zijn woning wacht als hij hoort dat [eisers] in de gang aanwezig zijn. Daarvan uitgaande oordeelt de kantonrechter dat de verstoorde verhoudingen niet tot serieuze problemen zullen leiden, partijen in hetzelfde pand kunnen blijven wonen en zo nodig elkaar kunnen ontwijken.
4.10.
De gevorderde beëindiging op grond van slecht huurderschap zal dan ook, gelet op voorgaande rechtsoverwegingen, worden afgewezen.
Dringend eigen gebruik?
4.11.
De subsidiair gevorderde beëindiging van de huurovereenkomst op grond van de in artikel 7:274 lid 1 sub c BW genoemde opzeggingsgrond (dringend eigen gebruik) is niet toewijsbaar nu [eisers] , naar het oordeel van de kantonrechter, niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij de benedenwoning voor dringend eigen gebruik nodig hebben. [eisers] hebben immers onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij beperkt zijn in hun mobiliteit en geen trappen kunnen lopen. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat in het pand, of in de woning van [eisers] , geen voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een traplift, kunnen worden geïnstalleerd. Evenmin is onderbouwd de stelling dat [eisende partij sub 2] de benedenwoning nodig heeft in verband met haar gezondheidssituatie. Gelet op het voorgaande zal de op dringend eigen gebruik gegronde beëindigingsvordering worden afgewezen. De overige stellingen van [eisers] dat voor [gedaagde partij] passende woningen (op Funda.nl) beschikbaar zijn, kunnen onbesproken blijven nu het beschikbaar zijn van een passende woonruimte een bijkomend vereiste is. Toetsing aan dat vereiste is slechts aan de orde wanneer dringend eigen gebruik aannemelijk is gemaakt.
4.12.
De tussen partijen gesloten huurovereenkomst blijft doorlopen nu zowel de op slecht huurderschap als op dringend eigen gebruik gegronde beëindigingsvorderingen worden afgewezen. Dat leidt logischerwijs ook tot afwijzing van de ontruimingsvordering.
4.13.
De nevenvorderingen (schadevergoeding van € 960,00 per maand en buitengerechtelijke kosten) zullen ook hetzelfde lot delen nu voor toewijzing van die vorderingen ook geen grond aanwezig is.
4.14.
[eisers] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op € 30,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde partij] gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 30,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
type: NZ