ECLI:NL:RBLIM:2021:2461

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
8836386 CV EXPL 20-5237
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde zorgpremies door VGZ zorgverzekeraar

In deze zaak heeft VGZ zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij wegens onbetaald gelaten zorgpremies. De gedaagde partij heeft een zorgverzekeringsovereenkomst met VGZ gesloten en is op basis daarvan verplicht om premies, eigen risico's en eigen bijdragen voor zorgkosten te betalen. De gedaagde heeft echter een deel van deze verplichtingen niet nagekomen, wat heeft geleid tot de vordering van VGZ. De procedure is gestart met een dagvaarding op 15 september 2020, gevolgd door een schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord, een conclusie van repliek en een conclusie van dupliek. De kantonrechter heeft op 17 maart 2021 vonnis gewezen.

VGZ vorderde een bedrag van € 1.212,34, te vermeerderen met wettelijke rente over een deel van dit bedrag, en verzoekt de gedaagde partij ook in de proceskosten te veroordelen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat VGZ een specificatie heeft overgelegd van de premies en declaraties die zij vorderde, en dat de gedaagde partij zich heeft beroepen op verjaring voor een deel van de vordering. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde partij niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de vordering niet zou moeten worden toegewezen, en heeft de gevorderde hoofdsom, inclusief rente, toegewezen.

Daarnaast heeft de kantonrechter de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 849,96. De kantonrechter heeft ook bepaald dat de gedaagde partij, indien hij niet binnen twee weken na aanschrijving door VGZ aan het vonnis voldoet, ook de na dit vonnis ontstane kosten moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 8836386 CV EXPL 20-5237
Vonnis van de kantonrechter van 17 maart 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
vgz zorgverzekeraar n.v.,
gevestigd in Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso
tegen
[gedaagde partij] ,
wonend in [woonplaats] aan [adres] ,
gedaagde partij,
in persoon procederend.
Partijen worden hierna VGZ en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 15 september 2020
  • de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
  • de conclusie van repliek, tevens akte eisvermindering
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] heeft met VGZ een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten en is op die grond premies, eigen risico’s en eigen bijdragen voor zorgkosten aan VGZ verschuldigd.
2.2.
[gedaagde partij] heeft een deel van hetgeen hij op grond van zijn zorgverzekeringsovereenkomst aan VGZ verschuldigd is, onbetaald gelaten.

3.De vordering

3.1.
VGZ vordert – na vermindering van eis bij repliek (vanaf punt 8) -– de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 1.212,34, te vermeerderen met de wettelijke rente over
€ 997,86 vanaf 19 november 2020 tot aan de dag van voldoening en onder verwijzing van [gedaagde partij] in de proceskosten en de nakosten.
Het bedrag van € 1.212,34 is als volgt berekend:
€ 997,86 hoofdsom (onbetaald gelaten declaraties)
€ 33,37 tot en met 19 november 2020 vervallen wettelijke rente
€ 181,11 vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
3.2.
[gedaagde partij] heeft verweer gevoerd, waarop hierna voor over nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij exploot heeft VGZ als productie 1 een specificatie overlegd van alle premies en declaraties waarvan zij op dat moment betaling vorderde, te weten in totaal een bedrag van
€ 5.055,25. Het betrof premies vanaf maart 2006 tot en met januari 2010, alsmede twee declaraties daterend van 18 oktober 2016 en van 14 juni 2018.
4.2.
Nadat [gedaagde partij] zich bij antwoord op verjaring heeft beroepen, heeft VGZ erkend dat de vordering ter zake van genoemde premies wegens verjaring niet langer – met succes – in rechte gevorderd kunnen worden en heeft zij haar eis dienovereenkomstig verminderd. Het resterende deel van de vordering (dat dus betrekking heeft op de niet verjaarde declaraties) is door [gedaagde partij] niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. De enkele opmerking dat hij niet snapt hoe er nog openstaande bedragen kunnen zijn, is daartoe niet toereikend. De verschuldigdheid van de declaraties alsook het gegeven dat [gedaagde partij] ze onbetaald gelaten heeft, staan daarom in deze procedure tussen partijen vast. De gevorderde hoofdsom (na eisvermindering) zal daarom worden toegewezen, inclusief de rente zoals gevorderd.
4.3.
Het in de veertiendagen brief van 3 augustus 2020 (productie 2 bij exploot) gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief dat hoort bij de uiteindelijk toe te wijzen hoofdsom. Nu dat het gevolg is van een niet voorzienbare omstandigheid (te weten dat de hoofdsom slechts deels toegewezen wordt omdat [gedaagde partij] zich met succes op verjaring heeft beroepen), zal de kantonrechter de vergoeding niet afwijzen, maar de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom, derhalve € 181,11 (zoals VGZ correct berekende).
4.4.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot de datum van dit vonnis begroot op € 849,96, bestaande uit € 248,00 aan salaris gemachtigde, € 499,00 aan griffierecht en € 102,96 aan explootkosten.
4.5.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan VGZ € 1.212,34 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 997,86 vanaf 20 november 2020 tot aan de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot de datum van dit vonnis begroot op € 849,96;
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door VGZ volledig aan dit vonnis voldoet, tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
RK