In deze zaak heeft VGZ zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij wegens onbetaald gelaten zorgpremies. De gedaagde partij heeft een zorgverzekeringsovereenkomst met VGZ gesloten en is op basis daarvan verplicht om premies, eigen risico's en eigen bijdragen voor zorgkosten te betalen. De gedaagde heeft echter een deel van deze verplichtingen niet nagekomen, wat heeft geleid tot de vordering van VGZ. De procedure is gestart met een dagvaarding op 15 september 2020, gevolgd door een schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord, een conclusie van repliek en een conclusie van dupliek. De kantonrechter heeft op 17 maart 2021 vonnis gewezen.
VGZ vorderde een bedrag van € 1.212,34, te vermeerderen met wettelijke rente over een deel van dit bedrag, en verzoekt de gedaagde partij ook in de proceskosten te veroordelen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat VGZ een specificatie heeft overgelegd van de premies en declaraties die zij vorderde, en dat de gedaagde partij zich heeft beroepen op verjaring voor een deel van de vordering. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde partij niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de vordering niet zou moeten worden toegewezen, en heeft de gevorderde hoofdsom, inclusief rente, toegewezen.
Daarnaast heeft de kantonrechter de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 849,96. De kantonrechter heeft ook bepaald dat de gedaagde partij, indien hij niet binnen twee weken na aanschrijving door VGZ aan het vonnis voldoet, ook de na dit vonnis ontstane kosten moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.