ECLI:NL:RBLIM:2021:2466

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
9001106 \ CV EXPL 21-625
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur met verrekeningsverweer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en een gedaagde partij. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. Mookhram, vorderde betaling van een openstaand bedrag van € 4.369,10, na verrekening van een eerder betaald bedrag van € 3.835,70 door de gedaagde. De gedaagde heeft de levering en installatie van een zonnebank erkend, maar beroept zich op verrekening van een bedrag dat zij meent te vorderen van de eiseres. De kantonrechter heeft het verweer van de gedaagde gepasseerd op basis van artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de gedaagde niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verrekeningsvordering. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen, inclusief de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 966,81. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9001106 \ CV EXPL 21-625
Vonnis van de kantonrechter van 17 maart 2021
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.J. Mookhram,
tegen:
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna respectievelijk ook ‘ [eiseres] ’ en [gedaagde] ’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het antwoord van gedaagde partij.
- De op 9 maart 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] heeft aan [gedaagde] een zonnebank geleverd en deze geïnstalleerd. Na verrekening van een bedrag van € 240,00, resteert een bedrag van € 4.369,10 (conform factuur d.d. 30 maart 2020; productie 4 bij dagvaarding). Uiteindelijk heeft [gedaagde] op 27 november 2020 een bedrag van € 3.835,70 op deze factuur betaald. [eiseres] vordert nu het restant, wettelijke rente en kosten.
2.2.
Op deze gronden vordert [eiseres] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis:
Primair
aan [eiseres] te betalen de hoofdsom ad € 1.309,03;
aan [eiseres] te betalen de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans wettelijke rente over de onderhavige hoofdsom te rekenen vanaf 13 april 2020, althans van de datum van dagvaarden tot aan de dag der algehele voldoening;
aan [eiseres] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten berkend volgens de staffel BIK;
Subsidiair
4. een verklaring voor recht dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting uit hoofde van de overeenkomst.
In alle gevallen (primair en subsidiair)
5. in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met eventuele nakosten ten belope van het treffen van rechtsmaatregelen, een en ander te voldoen binnen 7 dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van deze (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over de (na)kosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde] erkent de levering en installatie van de zonnebank en heeft verder ook geen bezwaren aangevoerd tegen de hoogte van de bijbehorende factuur (productie 4 bij dagvaarding). In deze procedure is echter niet komen vast te staan dat [gedaagde] op haar beurt verrekenbare vorderingen op [eiseres] heeft, noch de hoogte daarvan. Elke onderbouwing ontbreekt. [eiseres] betwist nog iets aan [gedaagde] verschuldigd te zijn.
3.2.
Nu enerzijds de vordering door [gedaagde] wordt erkend en anderzijds het bestaan van te verrekenen vorderingen onvoldoende is komen vast te staan, zal de kantonrechter conform het bepaalde in art. 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het verweer van [gedaagde] passeren en de gevorderde hoofdsom toewijzen.
3.3.
[gedaagde] heeft verder geen verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten, zodat ook deze worden toegewezen. Nu uit de stellingen van [eiseres] volgt dat [gedaagde] in verzuim is geraakt met ingang van 13 april 2020 en door [eiseres] in de gevorderde hoofdsom een deel reeds vervallen rente ( ad € 215,78) is opgenomen tot 25 november 2020, zal de gevorderde handelsrente evenwel in verband met het bepaalde in art. 119a lid 3 BW (de ‘rente op rente’ regel) worden toegewezen met ingang van 25 november 2020 over een bedrag van € 531,44 .
Over de in de hoofdsom opgenomen buitengerechtelijke incassokosten kan geen wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW worden toegewezen, doch slechts wettelijke rente ex art. 6:119 BW. Nu verder geen datum van verzuim is aangegeven zal de wettelijke rente over deze kosten worden toegewezen met ingang van de dag van dagvaarden.
3.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 85,81
  • griffierecht € 507,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 966,81
3.5.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten aan nakosten salaris. Over deze nakosten kan geen handelsrente worden toegewezen, doch slechts de wettelijke rente ex art. 6:119 BW.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.309,03, te vermeerderen met de handelsrente ex art. 6:119a BW over een bedrag van € 531,44 vanaf 25 november 2020 tot de dag van volledige betaling en de wettelijke rente ex aart. 6:119 BW over een bedrag van € 561,81 vanaf 20 januari 2021 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt gedaagde partij voorts in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 966,81,
4.3.
veroordeelt gedaagde partij onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 94,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.