ECLI:NL:RBLIM:2021:2485

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
C/03/288885 / HA RK 21-64
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in strafzaak

Op 9 maart 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de rechters mr. E.C.M. Hurkens, mr. M.M. Beije en mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe. Het verzoek werd ingediend door een gedetineerde, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.P. Ruysink, die meende dat de rechters bevooroordeeld waren in de behandeling van zijn strafzaak. De wrakingsprocedure volgde op een terechtzitting van 23 februari 2021, waar de verdachte een verzoek tot wraking indiende. De rechters gaven aan niet in de wraking te berusten en verzochten om gehoord te worden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2021 werd het standpunt van de verzoeker toegelicht, waarbij de raadsman aanvoerde dat de rechters al voorafgaand aan de zitting een beslissing hadden genomen over het opmaken van een dubbelrapportage, wat de indruk wekte van partijdigheid. De rechters ontkenden deze veronderstelling en stelden dat de beslissing om een rapportage op te laten maken voortkwam uit de noodzaak om meer inzicht te krijgen in de persoonlijkheid van de verdachte, gezien de ernst van de beschuldigingen.

De wrakingskamer beoordeelde of er feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trokken. Het oordeel was dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechters vooringenomen waren. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/288885 / HA RK 21-64
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
gedetineerd in P.I. Grave, Muntlaan 1, te Grave,
verzoeker,
advocaat mr. H.P. Ruysink te Bunde,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van mr. E.C.M. Hurkens, mr. M.M. Beije, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, rechters in de rechtbank Limburg.

1.De procedure

Op 23 februari 2021 is tijdens de terechtzitting in de zaak met parketnummer 03 /700014-20 namens de verdachte een verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer ingediend.
Op 26 februari 2021 heeft de voorzitter van de meervoudige strafkamer de wrakingskamer meegedeeld dat de rechters niet in de wraking berusten en dat zij ter zitting gehoord wensen te worden. Tevens hebben zij een schriftelijke reactie ingediend.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 8 maart 2021, waarbij verzoeker door middel van een telehoren-verbinding aanwezig is geweest. Verzoekers raadsman en de voorzitter van de meervoudige strafkamer zijn ter zitting verschenen.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het verzoek

Namens verzoeker voert de raadsman aan dat zijn cliënt het gevoel heeft dat de rechters in zijn zaak bevooroordeeld zijn. De voorzitter stelde direct bij aanvang van de terechtzitting de vraag wat zijn cliënt ervan zou vinden dat er een dubbelrapportage zou gaan komen terwijl hierover in het rapport niet werd gesproken. Bij zijn cliënt is het gevoel ontstaan dat de rechtbank van tevoren al het idee had dat die dubbelrapportage zou moeten worden opgemaakt en dat hierover overleg was geweest met de officier van justitie. Dit temeer daar de vordering van de officier van justitie naadloos volgde op de vraag van de rechtbank.

3.Het standpunt van de rechters

De rechters brengen naar voren dat de veronderstelling dat er overleg is geweest tussen de officier van justitie en de rechters over het opmaken van een dubbelrapportage niet juist is.
Verder merken zij op dat de beslissing tot het opmaken van een rapportage een procesbeslissing is die is ingegeven door de noodzaak meer over de persoonlijkheid van de verdachte te weten, mede gelet op de ernst van de beschuldigingen. Het feit dat het reclasseringsrapport onvoldoende inzicht gaf is de reden voor het advies in dat rapport om een pro justitia-rapportage op te laten maken.

4.De beoordeling

De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van de rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij een rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
In het verzoek heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld, waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van subjectieve partijdigheid. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake geweest zou kunnen zijn van objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
De wrakingskamer overweegt dat uit het proces verbaal van de terechtzitting van 15 december 2020 waarvan verzoeker niet heeft gesteld dat het onjuistheden bevat, niet blijkt dat er wordt gesproken over een door de reclassering voorgestelde rapportage van een psychiater en een psycholoog. Er wordt alleen gesproken over het laten verrichten van een gedragsdeskundig onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte.
Ook overigens kan de aangevoerde wrakingsgrond niet anders worden opgevat dan als gericht tegen een door de rechters genomen procesbeslissing. Een procesbeslissing vormt in beginsel geen grond voor wraking, zelfs niet als die beslissing de verzoeker onwelgevallig is. Dat kan anders zijn indien geen andere verklaring te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Met inachtneming van hetgeen door de rechters in hun schriftelijke reactie en in de mondelinge toelichting gegeven motivering van de procesbeslissing is de wrakingskamer van oordeel dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechters, laat staan een zwaarwegende aanwijzing. Het verzoek is dan ook ongegrond en wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto, mr. W.E. Elzinga en mr. C.A.G. Wouters, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: