ECLI:NL:RBLIM:2021:2486

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
8992417 AZ VERZ 21-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een zorgmanager wegens verstoorde arbeidsverhouding en disfunctioneren

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een zorgmanager, werkzaam bij Stichting Woonzorgcentrum De Beyart. De Beyart verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder toekenning van een transitievergoeding, onder andere op basis van verwijtbaar handelen, disfunctioneren en een verstoorde arbeidsverhouding. De zorgmanager, die sinds 1997 in dienst was, had eerder een functie als teamleider en was in augustus 2020 ontheven uit deze functie. De Beyart voerde aan dat de zorgmanager niet adequaat functioneerde en dat er sprake was van werkweigering, terwijl de zorgmanager betwistte dat er sprake was van disfunctioneren en stelde dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar functioneren te verbeteren.

De kantonrechter oordeelde dat de gestelde disfunctionering niet als grondslag voor ontbinding kon dienen, omdat De Beyart niet had voldaan aan de eisen van een verbetertraject. De rechter concludeerde dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord was dat van De Beyart niet in redelijkheid kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2021 en oordeelde dat De Beyart gehouden was de transitievergoeding en een billijke vergoeding aan de zorgmanager te betalen. De billijke vergoeding werd vastgesteld op € 66.407,54 bruto, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder de lange diensttijd en het goede functioneren van de zorgmanager in het verleden. De Beyart werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 8992417 AZ VERZ 21-14
Beschikking van de kantonrechter van 17 maart 2021
in het verzoek van
de stichting
STICHTING WOONZORGCENTRUM DE BEYART,
gevestigd in (6211 PG) Maastricht aan de Brusselsestraat 38,
verzoekende partij,
verweerder in de voorwaardelijke tegenverzoeken,
gemachtigde mr. J.O.I. Leliveld,
tegen
[verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken],
wonend in [woonplaats] aan de [adres] ,
verwerende partij,
verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken,
gemachtigde mr. R. Gijsen.
Partijen worden hierna De Beyart en [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 26 januari 2021 ter griffie ontvangen verzoekschrift
  • het op 19 februari 2021 ter griffie ontvangen verweerschrift, tevens inhoudend voorwaardelijke tegenverzoeken
  • de door beide partijen ingezonden nagekomen bijlagen
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 3 maart 2021, waar beide partijen hun standpunten aan de hand van een pleitnota nader hebben toegelicht.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Beyart is een stichting die tot doel heeft om zorg en diensten te verlenen aan de bewoners van het Beyart-gebouw, een voormalig kloostergebouw aan de rand van het centrum van Maastricht.
2.2.
[verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] is sinds 1 december 1997 krachtens arbeidsovereenkomst voor (laatstelijk)
32 uur per week in dienst bij de Beyart, in de functie van teamleider van een verpleegunit tegen een laatstgenoten loon van € 3.699,53 bruto per maand exclusief emolumenten.
2.3.
Op grond van externe factoren (volgens de Beyart: bezuinigingen door de overheid, een toenemende krapte op de arbeidsmarkt, hogere eisen van de zorgverzekeraars, wijziging van de bewonerspopulatie, een veranderende zorgvraag en nieuwe wetenschappelijke inzichten over efficiency binnen de zorg) heeft De Beyart het - eind 2019, zo begrijpt de kantonrechter uit de stukken - noodzakelijk geacht de nodige wijzigingen in haar organisatie door te gaan voeren. De Beyart heeft het in dit kader over een ‘transformatie’ dan wel een ‘transitie’ dan wel een ‘organisatieontwikkeling’ (maar geen reorganisatie, zo wordt door haar benadrukt). In januari 2000 heeft de ondernemingsraad desgevraagd positief gereageerd op de voorgestelde veranderingen. Vanaf dat moment (tot op heden) bevindt De Beyart zich in doorlopend proces van organisatieontwikkeling.
2.4.
Op 4 maart 2020 en op 28 mei 2020 heeft De Beyart, vertegenwoordigd door in ieder geval de leidinggevende van [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] , manager zorg [naam manager zorg] (verder te noemen: [naam manager zorg] ), gesprekken gevoerd met [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] .
2.5.
Op 13 augustus 2020 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] en [naam manager zorg] , waarbij ditmaal ook mevrouw [naam coördinator P&O] , coördinator P&O (verder te noemen: [naam coördinator P&O] ), aanwezig was. Tijdens dat gesprek is [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] te kennen gegeven dat zij per direct ontheven is uit haar functie van teamleider en is zij vrijgesteld van werk.
2.6.
Bij brief van 26 augustus 2020 heeft [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] aanspraak gemaakt op tewerkstelling in haar bedongen functie. Een dag later, 27 augustus 2020, heeft [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] wederom een gesprek gehad met [naam manager zorg] , [naam coördinator P&O] en [naam bestuurder] , bestuurder. Van dat gesprek heeft [naam coördinator P&O] een (niet ondertekend, maar naar aard en inhoud onbetwist gelaten) verslag gemaakt (bijlage B6 bij het verzoekschrift). Daaruit worden de navolgende passages aangehaald:
Reactie n.a.v. vorig gesprek:
[verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] heeft veel nagedacht over het feit dat ze geen teamleider meer is; het raakt haar emotioneel en
hierdoor heeft ze weinig ruimte ervaren om over de alternatieve functies na te denken. We bieden
haar aan gebruik te maken van hulp in de vorm van een loopbaancoach om hierover te kunnen
reflecteren. [naam coördinator P&O] geeft [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] een adres door van een loopbaancoach via mail.
[verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] verwijst naar de brief van mevrouw [naam] (Nu 91). Mevrouw [naam] geeft aan dat er sprake is van een
disproportionele disciplinaire maatregel door het de ontheffing uit de functie. Er is echter geen
sprake van een op non-actief stelling en zeker niet van een disciplinaire maatregel. We waarderen de
inzet van [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] en respecteren haar als persoon met haar kwaliteiten. Daarom willen we op een
constructieve manier zoeken naar andere mogelijke functies voor haar waar haar kwaliteiten tot hun
recht kunnen komen.
Anderzijds is de situatie die uit het auditrapport spreekt en eigen bevindingen van het management
zodanig dat er ingegrepen moest worden. We blijven dus op het standpunt staan dat [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] moet
stoppen als team leider verzorging.
[verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] koppelt uitkomst gesprek terug naar mevrouw [naam] en ze denkt na over het aanbod van
loopbaancoaching. Ook denkt ze na of ze mogelijkheden ziet voor een alternatieve functie binnen de
Beyart.
2.7.
In de daaropvolgende periode heeft De Beyart [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] enkele malen een andere functie aangeboden (met behoud van haar oude loon), zonder dat dit heeft geleid tot werkhervatting. Bij brief van 26 november 2020 heeft De Beyart [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] gesommeerd om uiterlijk de dag erna een keuze te maken tussen drie aangeboden functies (leidinggevende expertisecentrum, beleidsmedewerker zorg of praktijkopleider) en om uiterlijk op 30 november 2020 in die gekozen functie het werk te hervatten.
2.8.
Per 30 oktober 2020 is [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] begonnen in de (in het kader van de organisatie-ontwikkeling nieuw gecreëerde) functie van leidinggevende expertisecentrum. Die functie heeft [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] ongeveer twee weken uitgevoerd, waarna zij door De Beyart is vrijgesteld van die werkzaamheden.

3.De verzoeken en het geschil

het verzoek
3.1.
De Beyart verzoekt om de arbeidsovereenkomst onmiddellijk dan wel per de eerst mogelijke datum te ontbinden, en wel zonder toekenning van een ten laste van De Beyart komende transitievergoeding.
3.2.
Volgens De Beyart is sprake van:
- verwijtbaar handelen door [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] (de ‘e-grond’);
- disfunctioneren (de ‘d-grond’ (niet de ‘c-grond’, zoals partijen het noemen));
- een verstoorde arbeidsverhouding (de ‘g-grond’);
- een andere dan de hiervoor genoemde omstandigheid die zodanig is dat van De Beyart in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de
‘h-grond’);
- een combinatie van voornoemde omstandigheden, die zodanig is dat van De Beyart in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de
‘i-grond’).
De Beyart stelt tevens dat er geen mogelijkheid tot herplaatsing (meer) is.
3.3.
In het verzoekschrift stelt De Beyart bovendien dat sprake is van
ernstigverwijtbaar handelen van [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] , zodat haar op grond van art. 7:673 lid 7 BW geen transitievergoeding toekomt. Ter zitting heeft De Beyart evenwel te kennen gegeven bereid te zijn tot het betalen van die vergoeding (die volgens haar € 33.476,84 bruto bedraagt, uitgaande van een datum uitdiensttreding van 1 april 2021).
3.4.
[verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.
de voorwaardelijke tegenverzoeken
3.5.
In het geval dat het verzoek tot ontbinding van De Beyart wordt afgewezen, verzoekt [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] - kort gezegd - wedertewerkstelling in haar oude functie van teamleider, op straffe van verbeurte van een dwangsom en onder reguliere doorbetaling van het loon.
3.6.
In het geval dat het verzoek tot ontbinding van De Beyart wordt toegewezen, verzoekt [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] :
  • te bepalen dat ‘het verzoek niet eerder wordt toegewezen dan per 1 augustus 2021’ (bedoeld zal zijn: de arbeidsovereenkomst niet eerder dan die datum te ontbinden);
  • de veroordeling van De Beyart tot betaling van de transitievergoeding, die volgens haar € 33.592,46 bruto bedraagt (uitgaande van een datum uitdiensttreding van 1 juni 2021), binnen veertien dagen na datum ontbinding van de arbeidsovereenkomst en onder overlegging van een bruto/netto specificatie;
  • de veroordeling van De Beyart tot betaling van de verhoging van 50% van de transitievergoeding wegens toepassing van de ‘i-grond’;
  • de veroordeling van De Beyart tot betaling van een billijke vergoeding van
€ 294.268,00 bruto onder overlegging van een bruto/netto specificatie;
  • vernietiging van het (al dan niet tussen partijen overeengekomen) non-concurrentie- en relatiebeding;
  • te bepalen dat De Beyart de wettelijke rente over de te betalen vergoeding verschuldigd is vanaf de veertiende dag na ‘het opeisbaar worden van die vorderingen en betekening van de ten deze te wijzen beschikking’;
  • de veroordeling van De Beyart tot betaling van de proceskosten inclusief de nakosten met rente.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens De Beyart handelt [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] verwijtbaar (of heeft zij dat gedaan) door geen van de aangeboden passende functies ‘definitief’ te aanvaarden, hetgeen neerkomt op werkweigering.
4.2.
Vaststaat dat [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] in een van de aangeboden functies (leidinggevende expertise-centrum) per 30 oktober 2020 is gestart en dat zij die functie slechts ongeveer twee weken heeft uitgevoerd. [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] voert in dit kader aan dat zij arbeid in die functie is blijven aanbieden, maar dat De Beyart haar heeft vrijgesteld van die werkzaamheden met behoud van loon, volgens [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] omdat De Beyart ervan doordrongen was dat die gecreëerde functie geen inhoud had. Dat gemotiveerde verweer is daarna door De Beyart niet meer weerlegd. Ter zitting heeft De Beyart haar verwijt aan [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] op dit punt ook niet geconcretiseerd en daarmee is onduidelijk gebleven waarom
precies(het uitvoeren van) die nieuwe functie nooit van de grond is gekomen. Daarmee is derhalve ook niet vast komen te staan dat [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] werk heeft geweigerd en dus verwijtbaar (laat staan ernstig verwijtbaar) heeft gehandeld jegens haar werkgever.
4.3.
Gelet op het vorenstaande alsmede gezien de overige stellingen van partijen over en weer, dient het beweerde disfunctioneren te worden gerelateerd aan de oude functie van teamleider, waaruit [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] in augustus 2020 is ontheven. Het is vaste jurisprudentie dat van een goed werkgever verwacht mag worden dat hij een werknemer, die in zijn optiek niet (meer) naar behoren zijn functie uitoefent, in de gelegenheid stelt zijn functioneren te verbeteren en daartoe een (zo concreet mogelijk) verbetertraject opstelt, met haalbare targets en daarbij behorende deadlines, en - bovenal - een gedegen verslaglegging daarvan. In het onderhavige geval ontbreekt het daar goeddeels geheel aan. In plaats daarvan moet worden aangenomen dat De Beyart [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] in een gesprek op 13 augustus 2020 - na 23 jaar als teamleider goed te hebben gefunctioneerd (zo staat onweersproken vast) - rauwelijks te kennen heeft gegeven dat zij ontheven is uit haar functie, waartoe De Beyart vooral heeft ingezoomd op het feit dat [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] zich heeft laten ontvallen dat zij ‘niet gelooft’ in (onderdelen van) de door De Beyart gewenste en ingezette veranderingen in de organisatie. Deze handelwijze kan de toets der kritiek niet doorstaan en is als arbeidsrechtelijke kapstok erg mager. Wat die volgens De Beyart benodigde veranderingen concreet inhouden, blijft bovendien betrekkelijk vaag. De Beyart heeft ter zitting uitgelegd dat het vooral gaat om een verandering van focus op zorg naar een focus op welzijn, hetgeen er toe zou moeten leiden dat minder gediplomeerd (en dus duur) zorgpersoneel nodig is dan voorheen (zodat op loonkosten bespaard kan worden), terwijl [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] heeft verklaard dat zij (meerdere keren) aan de bel heeft getrokken omdat zij van mening is dat bepaalde handelingen alleen door zorgpersoneel kunnen of mogen worden uitgevoerd.
4.4.
Ten aanzien van het disfunctioneren zelf, voert De Beyart aan dat het door haar gewenste ‘nieuwe werken en denken’ bij [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] stagneerde en dat [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] bleef hangen in oude gewoontes en de oude manier van werken. Als concrete voorbeelden verwijst De Beyart naar een aantal aandachtpunten genoemd in een extern audit-rapport d.d. 14/15 juli 2020 (bijlage B3, niet B2 zoals De Beyart stelt) aangaande de verpleegunit van [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] , die door De Beyart als ‘ernstige tekortkomingen’ aangemerkt worden. De Beyart verzuimt evenwel te stellen dat - en uit te leggen waarom - die tekortkomingen dan zonder meer aan [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] tegen te werpen zijn. Ten aanzien van het verwijt dat een groot aantal zogenoemde zorgleefplannen verlopen zijn of niet
up to date, heeft [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] uitgelegd dat zij dat zelf heeft gesignaleerd bij De Beyart en dat De Beyart met dat signaal onvoldoende heeft gedaan door [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] en haar team niet in de gelegenheid te stellen die plannen
up to datete brengen. Dat verweer is door de Beyart daarna onbesproken gebleven.
4.5.
Wat daar verder ook allemaal van zij, nu van enig kenbaar en aan de daartoe te stellen eisen verbetertraject niet is gebleken, kan het gestelde disfunctioneren hoe dan ook niet als grondslag voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst dienen.
4.6.
Gelet op de stellingen over en weer en op het verhandelde ter zitting is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van De Beyart niet in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Gele op de inmiddels ontstane situatie acht de kantonrechter een vruchtbare samenwerking in de (in ieder geval nabije) toekomst niet meer tot de mogelijkheden behoren. De kantonrechter zal derhalve op die grond de tussen partijen bestaande arbeids-overeenkomst ontbinden en wel per 1 juni 2021 (conform art. 7:671b lid 9 sub a BW).
4.7.
Nu de arbeidsovereenkomst op verzoek van De Beyart zal worden ontbonden en het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] , is De Beyart gehouden de transitievergoeding aan [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] te betalen. Zij zal dan ook daartoe worden veroordeeld, inclusief betaling van de rente. Daarbij zal uitgegaan van het bedrag zoals [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] dat heeft berekend, te weten uitgaande van de juiste datum uitdiensttreding.
4.8.
Vervolgens dient nog beoordeeld te worden of aan [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] een ten laste van De Beyart komende billijke vergoeding toekomt omdat de verstoring van de arbeidsverhouding het gevolg (althans voornamelijk het gevolg) is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van De Beyart en zo ja, wat dan de omvang van die vergoeding dient te zijn. Gelet op de overwegingen onder 4.3. dient te worden geoordeeld dat de verstoring van de arbeids-verhouding in overwegende mate toegeschreven moet worden aan ernstig verwijtbaar handelen van de zijde van De Beyart. De Beyart heeft [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] - kort gezegd - op 13 augustus 2020 onverhoeds uit haar functie ontheven en daarmee een voldongen feit gecreëerd. Dat is, tegen de achtergrond van het eerdere uitstekende functioneren van [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] gedurende 23 jaar, in arbeidsrechtelijke zin aan De Beyart ernstig verwijtbaar. Op grond van art. 7:671b lid 9 sub c BW zal de kantonrechter een ten laste van De Beyart komende billijke vergoeding aan [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] toekennen.
4.9.
Dit wordt ook betrokken bij de hoogte van de billijke vergoeding. Mede gelet op die omstandigheden, gezien de duur van de arbeidsovereenkomst, de omvang van het loon, de leeftijd van [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] , haar goede staat van dienst en de overige omstandigheden zoals door de Hoge Raad genoemd in zijn ‘New Hairstyle’-beschikking van 30 juni 2017, acht de kantonrechter een billijke vergoeding van € 66.407,54 bruto op zijn plaats.
4.10.
De Beyart heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van een non-concurrentiebeding of een relatiebeding waarna [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] het bestaan van een dergelijk beding niet heeft aangetoond. Dit onderdeel van het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.11.
Nu aan de door De Beyart verzochte ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden, terwijl zij verzocht om te ontbinden zonder toewijzing van een billijke vergoeding, zal zij conform het bepaalde in art. 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
4.12.
De Beyart zal hoe dan ook (ook als zij haar verzoek intrekt) als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] tot de datum van dit vonnis begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter komt aldus tot de volgende uitspraak:
5.1.
de termijn waarbinnen De Beyart het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de gemachtigde van) [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] , eindigt op
donderdag 1 april 2021 te 12:00 uur,
5.2.
voor het geval het verzoek niet uiterlijk op dat tijdstip ingetrokken zal zijn
a. wordt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2021 ontbonden;
b. wordt De Beyart veroordeeld om aan [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] de transitievergoeding van € 33.592,46 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het wijzen van deze beschikking tot aan de dag van voldoening en onder overlegging van een bruto/netto specificatie;
c. wordt De Beyart veroordeeld om aan [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] een billijke vergoeding van € 66.407,54 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het wijzen van deze beschikking tot aan de dag van voldoening en onder overlegging van een bruto/netto specificatie;
d. wordt De Beyart veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] tot de datum van deze beschikking begroot op € 747,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het wijzen van deze beschikking tot aan de dag van voldoening;
e. veroordeelt De Beyart, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] volledig aan de veroordelingen onder b., c. en d. voldoet, tot betaling van de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
f. verklaart de kantonrechter de veroordelingen onder b., c. en d. en e. uitvoerbaar bij voorraad;
g. wordt het meer of anders verzochte wordt afgewezen;
5.3.
voor het geval het verzoek
vóór donderdag 1 april 2021 te 12:00zal zijn ingetrokken, wordt De Beyart veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in de voorwaardelijke tegenverzoeken] tot de datum van deze beschikking begroot op € 747,00, waarbij deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
RK