In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Wonen Zuid en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De zaak betreft een huurovereenkomst die op 4 februari 2020 is aangegaan, waarbij Wonen Zuid een woning verhuurde aan de gedaagde partij. De gedaagde partij heeft de huurprijs van € 658,98 voor de maand februari 2020 niet betaald en heeft later verzocht om de betaling in termijnen te mogen voldoen, wat door Wonen Zuid is afgewezen. De gedaagde partij heeft uiteindelijk de huurovereenkomst opgezegd per 26 juni 2020, waarna Wonen Zuid een huurachterstand van € 3.316,69 heeft geconstateerd.
Wonen Zuid heeft in conventie gevorderd dat de gedaagde partij wordt veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde partij heeft zich beroepen op overmacht en vorderde in reconventie schadevergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij de huurachterstand niet heeft betwist en dat de verweren van de gedaagde partij hun belang hebben verloren nu de huurovereenkomst inmiddels is beëindigd. De kantonrechter heeft de vordering van Wonen Zuid toegewezen, inclusief de gevorderde mutatiekosten, en de vordering in reconventie van de gedaagde partij afgewezen. De gedaagde partij is veroordeeld in de proceskosten.