ECLI:NL:RBLIM:2021:2667

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
8541927 CV EXPL 20-2362
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde declaraties door advocaat

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een maatschap naar burgerlijk recht, vertegenwoordigd door mr. T.R.L. Houben, en een gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. J. Dekersgieter, advocaat in Brugge, België. De eiseres vorderde betaling van onbetaalde declaraties die betrekking hadden op juridische werkzaamheden verricht in de periode van 4 november 2015 tot 22 december 2015. De declaraties betroffen een totaalbedrag van € 13.801,42, waarvan een deel al door de gedaagde was betaald, maar het resterende bedrag was tot op heden onbetaald gelaten.

De procedure kende een eerdere zitting op 21 oktober 2020, waarna de zaak werd verwezen voor repliek. De eiseres heeft de vordering onderbouwd met bewijsstukken, waaronder de urenspecificaties van de verrichte werkzaamheden. De gedaagde heeft verweer gevoerd, maar de kantonrechter oordeelde dat het verweer niet voldoende onderbouwd was en dat de gedaagde niet adequaat had gereageerd op de vordering.

De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen, inclusief de gevorderde wettelijke handelsrente en de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is gelast om het door de EU-verordening voorgeschreven formulier aan de eiseres af te geven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 8541927 CV EXPL 20-2362
Vonnis van de kantonrechter van 24 maart 2021
in de zaak van
de maatschap naar burgerlijk recht
[eiseres in hoofdzaak],
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
gemachtigde mr. T.R.L. Houben,
tegen
[gedaagde in hoofdzaak],
wonend te [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
gemachtigde mr. J. Dekersgieter, advocaat in Brugge (België).
Partijen zullen hierna [eiseres in hoofdzaak] en [gedaagde in hoofdzaak] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Voor wat betreft het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het vonnis in het incident van 21 oktober 2020, waarbij de zaak is verwezen naar de rol van
18 november 2020 voor repliek.
1.2.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres in hoofdzaak] heeft op 17 maart 2016 een declaratie (productie 2 bij het exploot) aan [gedaagde in hoofdzaak] verzonden (declaratienummer 20160352) ten bedrage van € 9.875,38. Volgens de daaraan gehechte urenspecificatie heeft die declaratie betrekking op juridische werkzaamheden over de periode 4 november 2015 tot 22 december 2015 in het dossier [gedaagde in hoofdzaak] /GDO BV met dossiernummer 2015.0558.
2.2.
[eiseres in hoofdzaak] heeft op diezelfde dag (17 maart 2016) tevens een declaratie (productie 3 bij het exploot) aan [gedaagde in hoofdzaak] verzonden (declaratienummer 20160353) ten bedrage van € 6.926,04. Volgens de daaraan gehechte urenspecificatie heeft die declaratie (eveneens) betrekking op juridische werkzaamheden over de periode 4 november 2015 tot 22 december 2015 in het dossier [gedaagde in hoofdzaak] /GDO BV met dossiernummer 2015.0558.
2.3.
[gedaagde in hoofdzaak] heeft op 23 november 2015 € 1.000,00 aan [eiseres in hoofdzaak] betaald, welke bedrag door [eiseres in hoofdzaak] in mindering is gebracht op de declaratie van € 9.875,38.
Tevens heeft [gedaagde in hoofdzaak] op 24 november 2015 € 2.000,00 aan [eiseres in hoofdzaak] betaald, welk bedrag door [eiseres in hoofdzaak] in mindering is gebracht op de declaratie van € 6.926,04.
In totaal stond daarmee van beide declaraties nog € 13.801,42 open.
2.4.
[gedaagde in hoofdzaak] heeft het bedrag van € 13.801,42 tot op heden onbetaald gelaten.

3.De vordering en het geschil

3.1.
[eiseres in hoofdzaak] vordert (primair) de veroordeling van [gedaagde in hoofdzaak] tot betaling van
€ 13.801,42 (subsidiair € 8.875,38), te vermeerderen met de wettelijke rente dan wel wettelijke handelsrente vanaf veertien dagen na het opeisbaar worden van de declaraties tot aan de dag van voldoening, alsmede tot betaling van € 913,01 (subsidiair € 818,77), te vermeerderen met de wettelijke rente dan wel wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van voldoening, een en ander onder verwijzing van [gedaagde in hoofdzaak] in de proceskosten en de nakosten met rente vanaf 8 dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening. Verder vordert zij om het certificaat betreffende een beslissing in burgerlijke- en handelszaken af te geven ter executie van dit vonnis in België.
3.2.
[eiseres in hoofdzaak] beroept zich erop dat zij van [gedaagde in hoofdzaak] en X NRG B.V. opdracht heeft gekregen tot het verrichten van diensten, bestaande in juridische hulpverlening en dat [gedaagde in hoofdzaak] op grond van art. 7:407 lid 1 BW hoofdelijk aansprakelijk is ten aanzien van de in het kader van die opdracht verrichte werkzaamheden. De onderhavige declaraties zien op in het kader van die opdracht verrichte werkzaamheden. Die werkzaamheden zijn deugdelijk gespecificeerd in de bijlagen bij de betreffende declaraties. [gedaagde in hoofdzaak] heeft nimmer geprotesteerd tegen de declaraties.
3.3.
[gedaagde in hoofdzaak] heeft verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In het vonnis in het incident is reeds beslist dat deze kantonrechter bevoegd is om van de zaak kennis te nemen en onder punt 2.10. van dat vonnis is overwogen dat vertaling van producties in beginsel niet noodzakelijk is als die in de Engelse, Duitse of Franse taal zijn opgesteld. Het wekt daarom enige bevreemding dat bij dupliek wederom (en derhalve tegen beter weten in) verzocht wordt om behandeling van de zaak in het Frans en gesteld wordt dat de zaak moet worden doorgezonden naar de Rechtbank van Eerste Aanleg in Luik.
4.2.
Het verweer kan niet slagen. Gelet op de gemotiveerde, concrete en met stukken onderbouwde vordering van [eiseres in hoofdzaak] , had het op de weg van [gedaagde in hoofdzaak] gelegen om - veel concreter dan hij heeft gedaan - de onderscheiden onderdelen van de vordering gemotiveerd te betwisten, doch hij heeft dit nagelaten. De enkele opmerking van [gedaagde in hoofdzaak] dat hij de vordering betwist en dat de bewijslast op [eiseres in hoofdzaak] ligt, is daartoe volstrekt ontoereikend. De primaire hoofdsom zal derhalve worden toegewezen, inclusief de daarover gevorderde wettelijke handelsrente.
4.3.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten kan eveneens worden toegewezen nu de daaraan ten grondslag liggende werkzaamheden worden gespecificeerd, deze werkzaamheden op zichzelf niet door gedaagde partij worden betwist en aard en omvang van deze werkzaamheden het kostenbedrag - in dit geval berekend naar de gebruikelijke forfaitaire maatstaf - redelijkerwijs rechtvaardigen. De wettelijke rente (niet: handelsrente, nu de grondslag van deze vergoeding geen handelsovereenkomst is) daarover zal eveneens worden toegewezen vanaf datum dagvaarding (17 april 2020) tot aan de dag van voldoening.
4.4.
[gedaagde in hoofdzaak] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in hoofdzaak] tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.825,38, bestaande uit € 746,00 aan salaris gemachtigde, € 996,00 aan griffierecht en € 83,38 aan explootkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis (niet: vanaf 8 dagen na dagtekening van dit vonnis) tot aan de dag van voldoening.
4.5.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.
4.6.
[eiseres in hoofdzaak] heeft verzocht het te wijzen vonnis te voorzien van het certificaat als bedoeld in art. 53 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012. Dit verzoek wordt toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak] tot betaling van € 13.801,42, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf veertien dagen na het opeisbaar worden van de declaraties tot aan de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak] tot betaling van € 913,01, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2020 tot aan de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in hoofdzaak] tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.825,38, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiseres in hoofdzaak] volledig aan dit vonnis voldoet, tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.7.
gelast de griffier tot afgifte van het door EU-verordening nr. 1215/2012 voorgeschreven formulier aan [eiseres in hoofdzaak] .
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en is in het openbaar uitgesproken.
RK