ECLI:NL:RBLIM:2021:2668

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
8554949 CV EXPL 20-2575
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en buitengerechtelijke kosten in civiele procedure

In deze civiele procedure vordert de besloten vennootschap Betonwerken Nuth B.V. betaling van openstaande facturen van de gedaagde partij, die werkzaamheden heeft laten verrichten door Betonwerken Nuth. De procedure is gestart met een dagvaarding op 27 mei 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord, repliek en dupliek. De feiten van de zaak zijn als volgt: Betonwerken Nuth heeft in 2016 werkzaamheden verricht voor de gedaagde partij en heeft hiervoor verschillende facturen verzonden. De gedaagde heeft een deel van de facturen betaald, maar een aanzienlijk bedrag blijft openstaan. Betonwerken Nuth stelt dat er een mondelinge overeenkomst is gesloten waarbij de gedaagde zich verplichtte om de openstaande bedragen te voldoen. De gedaagde betwist dit en voert aan dat hij al een deel van de bedragen heeft voldaan en dat er geen verdere verplichtingen zijn. De kantonrechter heeft de vordering van Betonwerken Nuth beoordeeld en vastgesteld dat de gedaagde in verzuim is met betrekking tot de betaling van de openstaande facturen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8554949 CV EXPL 20-2575
Vonnis van de kantonrechter van 24 maart 2021
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BETONWERKEN NUTH B.V.,
gevestigd te Nuth, gemeente Beekdaelen,
eisende partij,
gemachtigde dhr. R.J. G. Claessen (DebiNed Incasso),
tegen:
[gedaagde]handelend onder de naam
[handelsnaam 1]voorheen handelend onder de naam
[handelsnaam 2],
wonend en zaakdoende [adres 1] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J. in 't Ven.
Partijen worden hierna Betonwerken Nuth en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van de dagvaarding van 27 mei 2020
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte van Betonwerken Nuth.

2.De feiten

2.1.
Betonwerken Nuth heeft in 2016 in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verricht aan de [adres 2] te [plaats 1] .
2.2.
Op 22 december 2016 heeft Betonwerken Nuth een factuur aan [gedaagde] verzonden van € 4.598,- onder vermelding van “Storten vloer [adres 2] te [plaats 1] ” met factuurnummer Mvd/2016/028 (hierna: factuur 028).
2.3.
Op 15 september 2017 wordt door Betonwerken Nuth middels een creditnota (factuurnummer MdV/2017/022) een bedrag van € 4.598,- gecrediteerd betreffende factuur 028. Bij factuur met kenmerk MdV/2017/023 (hierna: factuur 023) wordt door Betonwerken Nuth een bedrag van € 3.776,11 van [gedaagde] gevorderd onder vermelding van “nota conform afspraak”.
2.4.
Op 10 oktober 2017 heeft [gedaagde] € 1.800,- voldaan in mindering op factuur 023.
2.5.
Bij factuur van 26 november 2017 wordt door Betonwerken Nuth een bedrag gevorderd van € 2.756,15 onder vermelding van “Nota conform overzicht d.d. 17-11-2017” met factuurnummer MdV/2017/026 (hierna: factuur 026).
2.6.
Op 8 februari 2018 heeft [gedaagde] € 300,- voldaan aan Betonwerken Nuth.
2.7.
Als productie 8 bij dagvaarding wordt een gedeelte van een WhatsAppgesprek overgelegd, voor zover van belang:
“16-03-2018 [naam] : Nog geen berichtje gehad van jouw
16-03-2018 [gedaagde] : Ben zo thuis dan bel ik je
16-03-2018 [naam] : Wanneer neem jij contact op?
20-03-2018 [naam] : [gedaagde] neem aub contact op
24-03-2018 [naam] : [gedaagde] bij geen contact gaat het dossier naar derden, neem aub contact op hoe af te handelen aanstaande maandag
24-03-2018 [gedaagde] : Rest bedrag is over gemaakt gister avond
24-03-2018: [gedaagde] : Minus 300!
24-03-2018 [gedaagde] : Heb de vrouw in ziekenhuis liggen
24-03-2018 [naam] : Prima en sterkte met je vrouw
26-03-2018 [naam] : [gedaagde] niks ontvangen. Er staat nog open € 4.432,26 incl. BTW. Hier is 300 in verrekend. Graag aan geven hoe op te lossen.”
2.8.
Door de incassogemachtigde van Betonwerken Nuth zijn diverse herinneringen verstuurd, maar het restant van de facturen is onbetaald gebleven.

3.Het geschil

3.1.
Betonwerken Nuth vordert – samengevat – [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 6.019,84 (waarvan € 4.432,26 aan hoofdsom, € 935,02 aan wettelijke handelsrente tot 20 mei 2020 en € 652,56 aan buitengerechtelijke kosten inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Betonwerken Nuth legt het bestaan van een mondelinge overeenkomst aan haar vordering ten grondslag op grond waarvan [gedaagde] de facturen van in totaal
€ 4.432,26 dient te voldoen. De facturen zijn onbetaald gebleven terwijl de betalingstermijn is verstreken en [gedaagde] in verzuim is. Hierdoor heeft Betonwerken Nuth de vordering ter incasso uit handen gegeven en kosten gemaakt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal voor zover van belang nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Betonwerken Nuth stelt dat [gedaagde] factuur 028 niet kon voldoen waarna tussen partijen mondeling zou zijn overeengekomen dat [gedaagde] middels het verrichten van werkzaamheden, namelijk een dakrenovatie in [plaats 2] tegen een uurloon van € 35,00 exclusief btw per uur, voornoemde factuur zou voldoen. Bij de dakrenovatie in [plaats 2] stelt Betonwerken Nuth dat [gedaagde] in mei 2017 de werkzaamheden deels heeft verricht waarbij de benodigde materialen, op verzoek van [gedaagde] , door Betonwerken Nuth zijn voldaan. Betonwerken Nuth stelt dat [gedaagde] een deel van de bouwmaterialen niet heeft aangewend voor de dakrenovatie in [plaats 2] , waarop [gedaagde] zou hebben toegezegd dat bedrag aan materialen te willen terugbetalen en dat de materialen die wel voor de bouw in [plaats 2] bestemd waren bij [gedaagde] thuis zouden staan. Vanwege de mondelinge overeenkomst heeft Betonwerken Nuth factuur 028 gecrediteerd middels factuur 022 en vanwege de niet volgens afspraak aangewende materialen heeft Betonwerken Nuth factuur 023 aan [gedaagde] in rekening gebracht. Doordat de werkzaamheden in [plaats 2] niet voltooid waren door [gedaagde] stelt Betonwerken Nuth dat zij een derde hiervoor heeft moeten inschakelen. Doordat [gedaagde] echter de materialen die voor de bouw in [plaats 2] bestemd waren ook niet meer in zijn bezit had, heeft Betonwerken Nuth factuur 026 en een overzicht van de openstaande facturen en niet geleverde diensten aan [gedaagde] verzonden.
4.2.
[gedaagde] erkent aan Betonwerken Nuth opdracht te hebben verleend tot het storten van een vloer aan de [adres 2] te [plaats 1] . [gedaagde] stelt dat Betonwerken Nuth het leveren en verpompen van de beton in rekening heeft gebracht middels factuur met factuurnummer 2016/005, die op 14 september 2016 door [gedaagde] is voldaan. Doordat volgens [gedaagde] tussen partijen discussie was over het al dan niet dubbel in rekening brengen van het leveren van beton, op factuur 005 en 028, zouden partijen in maart 2018 tot een mondelinge schikking zijn gekomen waarbij [gedaagde] op 13 maart 2017 een bedrag van € 2.465,00 zou hebben voldaan aan Betonwerken Nuth en [gedaagde] de werkzaamheden aan het dak in [plaats 2] zou uitvoeren waarna aan [gedaagde] volledige kwijting zou worden verleend.
4.3.
Betonwerken Nuth stelt dat factuur 005 ziet op het leveren en verpompen van beton op een ander leveradres dan de [adres 2] en onderbouwt dit met overlegging van een factuur met bijlage (productie 18 bij repliek). Hieruit blijkt dat 7 m3 beton is geleverd aan Vloedstraat 14 in plaats van de 9 m3 die geleverd is aan de [adres 2] , waar het gevorderde op ziet. Dit wordt door [gedaagde] bij dupliek niet betwist, waardoor middels dit verweer niet is komen vast te staan dat factuur 023 door [gedaagde] is voldaan.
4.4.
Voorts betwist Betonwerken Nuth dat tussen partijen een mondelinge schikking (zoals is vermeld in r.o. 4.2) tot stand gekomen is. Betonwerken Nuth erkent op 13 maart 2017 een betaling van [gedaagde] te hebben ontvangen. Uit de door Betonwerken Nuth overgelegde stukken blijkt echter dat deze betaling ziet op voldoening van factuur met factuurnummer 2016/024. Op het door Betonwerken Nuth overgelegde rekeningafschrift is bij het bijgeboekte bedrag van € 2.465,00 als omschrijving opgenomen: “Factuur 2016/024” (productie 20 bij repliek). Dit wordt door [gedaagde] bij dupliek niet betwist, waardoor ook dit verweer geen stand kan houden.
4.5.
Betonwerken Nuth stelt dat partijen in gesprek zijn gegaan en dat [gedaagde] heeft toegegeven dat door Betonwerken Nuth betaalde materialen niet had gebruikt op de bouw in [plaats 2] en dat hij deze materialen zou terugbetalen en dat overige materialen voor [plaats 2] nog bij hem thuis zouden staan, waarna de missende materialen bij factuur 023 aan [gedaagde] zijn gefactureerd. [gedaagde] betwist dat deze bespreking heeft plaatsgevonden en dat de factuur en het overzicht dus ook niet aan hem is overhandigd. Ook stelt [gedaagde] dat hij niet weet waar de vermelding op factuur 023 : “Nota conform afspraak” betrekking op heeft. [gedaagde] stelt dat hij op 9 oktober 2017 een bedrag van € 1.800,-, op 10 oktober 2017 een bedrag van € 1.500,- en op 8 februari 2017 een bedrag van € 300,- aan Betonwerken Nuth heeft overgeboekt.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde] heeft bij antwoord gesteld dat hij voornoemde bedragen heeft overgeboekt ter voldoening van overig verrichte werkzaamheden, maar dat daarmee ook factuur 023 zou zijn voldaan, die volgens hem geen niet conform afspraken aangewende materialen betreft, maar een eindafrekening. De kantonrechter kan de door [gedaagde] gestelde mondelinge schikking – waarbij [gedaagde] , naast het verrichten van werkzaamheden, een bedrag van € 2.465,- zou moeten voldoen ter verkrijging van kwijting – niet rijmen met het overboeken van de in de vorige alinea genoemde bedragen aan Betonwerken Nuth, waarvan [gedaagde] zelf stelt dat daarmee factuur 023 zou zijn voldaan. In totaal stelt [gedaagde] een bedrag van € 3.600,- te hebben overgeboekt, wat een aanzienlijk hoger bedrag is dan de volgens [gedaagde] overeengekomen € 2.465,-. Bovendien stelt [gedaagde] dat hij het bedrag van € 2.465,- reeds heeft voldaan op 13 maart 2017 ter verkrijging van volledige kwijting (zoals reeds overwogen in r.o. 4.2), waardoor het de kantonrechter vreemd voorkomt dat hij vervolgens nog € 3.600,- overboekt met als omschrijving “aanbetaling factuur”. Betonwerken Nuth stelt dat factuur 023 de enige factuur was die nog openstond ten tijde van de overboekingen van [gedaagde] , en [gedaagde] heeft dit niet betwist. Ook uit het door [gedaagde] gestuurde WhatsAppbericht van 24 maart 2018 blijkt dat [gedaagde] nog een bedrag diende over te maken aan Betonwerken Nuth, hetgeen niet strookt met het gestelde van [gedaagde] dat factuur 023 volledig zou zijn voldaan dan wel gekweten. Van [gedaagde] had zeker een nadere toelichting mogen worden gevergd gezien deze gang van zaken en hetgeen Betonwerken Nuth bij repliek naar voren heeft gebracht. Dit heeft [gedaagde] evenwel nagelaten, op grond waarvan het resterende openstaande bedrag van factuur 023 door [gedaagde] dient te worden voldaan. Voor zover [gedaagde] ter onderbouwing van zijn standpunten een beroep doet op de schriftelijke verklaring van de heer Ton Derrez is de kantonrechter het met Betonwerken Nuth eens dat uit de verklaring niet blijkt dat [gedaagde] factuur 023 heeft voldaan. In de verklaring is opgenomen dat de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden zijn verrekend met factuur 2016/024 wat [gedaagde] aldus niet bevrijd van betaling van factuur 023.
Betonwerken Nuth erkent dat [gedaagde] € 1.800,- en € 300,- heeft overgeboekt ter voldoening van de facturen en dit is in mindering gebracht op het gevorderde. Zij betwist echter de betaling van € 1.500,-. De kantonrechter constateert ten aanzien van deze overboeking door [gedaagde] op 10 oktober 2017 dat bij de omschrijving niets is vermeld (productie 4 bij antwoord) zodat niet in rechte kan worden vastgesteld dat deze betaling aan Betonwerken Nuth is voldaan. Ook uit het door Betonwerken Nuth overgelegde rekeningafschrift blijkt niet dat Betonwerken Nuth € 1.500,- heeft ontvangen op of omstreeks 10 oktober 2017, waardoor niet is komen vast te staan dat dit bedrag door [gedaagde] is voldaan. Het restant van factuur 023 zal dus nog door [gedaagde] moeten worden voldaan.
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat het verrichten van dakwerkzaamheden door [gedaagde] in [plaats 2] onderdeel uitmaakte van een mondelinge afspraak, volgens [gedaagde] ter verkrijging van kwijting van facturen 2016/024 en 028 (standpunt bij antwoord) danwel 023 (standpunt bij dupliek), en volgens Betonwerken Nuth ter verkrijging van kwijting van factuur 028.
4.8.
Betonwerken Nuth stelt dat de werkzaamheden aan het dak te [plaats 2] door [gedaagde] niet deugdelijk zijn afgemaakt. Hierdoor stelt Betonwerken Nuth dat zij genoodzaakt was een derde in te schakelen om de werkzaamheden te voltooien en zijn de 24 uren die [gedaagde] nog aan werk diende te besteden opnieuw aan [gedaagde] gefactureerd bij factuur 2017/026 en nader gespecificeerd in het door Betonwerken Nuth overgelegde overzicht van 14 november 2017 (productie 5 bij dagvaarding). [gedaagde] stelt bij antwoord dat hij het te verrichten werk in [plaats 2] deugdelijk heeft afgemaakt, waardoor hij het inschakelen van een derde door Betonwerken Nuth niet kan plaatsen. De kantonrechter merkt op dat hetgeen [gedaagde] bij dupliek stelt – namelijk dat het timmeren van de boeiboorden en het plaatsen van de dakgoten niet tot de opdracht van [gedaagde] behoorde en hij derhalve dit werk te [plaats 2] niet heeft uitgevoerd – niet strookt met het door [gedaagde] bij antwoord gestelde – dat het dak volledig klaar was en naar tevredenheid van de klant was afgerond. Betonwerken Nuth heeft een verklaring en factuur van het derde bedrijf dat de werkzaamheden heeft afgerond overgelegd waaruit blijkt dat de door de derde verrichtte werkzaamheden betrekking hebben op de dakwerkzaamheden te [plaats 2] (productie 22 bij repliek). Aangezien door [gedaagde] pas bij dupliek wordt gesteld dat een gedeelte van de werkzaamheden niet tot zijn opdracht behoorde, dit niet rijmt met hetgeen hieromtrent bij antwoord is gesteld, en gezien de betwisting van Betonwerken Nuth omtrent de deugdelijkheid van de verrichte werkzaamheden door [gedaagde] en de door Betonwerken Nuth overgelegde factuur waaruit blijkt dat derden werkzaamheden aan het dak te [plaats 2] hebben moeten verrichten is het door [gedaagde] gevoerde verweer onvoldoende onderbouwd. Het door Betonwerken Nuth alsnog bij factuur 026 gedeclareerde bedrag van € 840,00, dat inclusief btw € 1.016.40 bedraagt, aan uren die door [gedaagde] niet zijn gewerkt zal daarom worden toegewezen.
4.9.
Voorts worden op factuur 026 (productie 6 bij dagvaarding), gespecificeerd in het overzicht van 17 november 2017 (productie 5 bij dagvaarding), een aantal facturen van Zinkunie en een factuur van Pontmeyer bij [gedaagde] in rekening gebracht betreffende bouwmaterialen. Betonwerken Nuth stelt, naar aanleiding van een uitspraak van [gedaagde] dat hij de bouwmaterialen bestemd voor [plaats 2] thuis zou hebben gestald, geen bouwmaterialen bij [gedaagde] te hebben aangetroffen. [gedaagde] betwist dat hij bouwmaterialen van Betonwerken Nuth heeft ontvangen, gehouden, in bezit genomen of verduisterd dan wel dat hij betrokken was bij het bestellen van materialen benodigd voor de bouw in [plaats 2] . Nadat door Betonwerken Nuth geen bouwmaterialen bij [gedaagde] thuis zijn aantroffen zijn de facturen van Zinkunie en Pontmeyer bij [gedaagde] in rekening gebracht. Gezien de uitvoerige betwisting door [gedaagde] met betrekking tot het bestellen van bouwmaterialen op rekening van Betonwerken Nuth dan wel het houden of in bezit nemen van bouwmaterialen bestemd voor de bouw in [plaats 2] had het op de weg van Betonwerken Nuth gelegen nader te motiveren waarom deze facturen door [gedaagde] dienen te worden voldaan. Dit heeft Betonwerken Nuth nagelaten. Dit geldt temeer aangezien – ondanks dat tussen partijen discussie bestaat omtrent de afspraken die onderling zijn gemaakt – uit de overgelegde stukken niet blijkt dat [gedaagde] de bouwmaterialen diende te voldoen, maar slechts dat [gedaagde] werkzaamheden diende te verrichten in [plaats 2] . Het door Betonwerken Nuth bij factuur 026 gefactureerde bedrag van in totaal € 1.437,81, dat inclusief btw € 1.739,75 bedraagt, aan facturen van Zinkunie en Pontmeyer zal dan ook niet worden toegewezen.
4.10.
De verder tussen partijen gevoerde discussie omtrent de schriftelijke verklaring van de heer Derrez behoeft in het licht van het voorgaande geen verdere bespreking.
4.11.
Het door [gedaagde] gevoerde verweer dat de facturen, het door Betonwerken Nuth verstuurde overzicht van openstaande posten, de herinneringen en sommaties hem niet hebben bereikt kan geen stand houden. [gedaagde] heeft immers nadat hij in juli/augustus 2017 is verhuisd nog in oktober 2017 en februari 2018 bedragen aan Betonwerken Nuth overgemaakt waarin hij bij antwoord stelt dat daarmee factuur 023 zou zijn voldaan. Ook uit de WhatsAppcommunicatie tussen partijen van maart 2018 blijkt dat [gedaagde] zich bewust is van de openstaande facturen doordat hij stelt het restbedrag te hebben overgemaakt minus de reeds eerder overgeboekte € 300,00.
4.12.
[gedaagde] heeft tegen de gevorderde wettelijke handelsrente geen ander verweer gevoerd dan dat hij niet in verzuim verkeert. Uit voorstaande blijkt dat dit niet klopt, zodat de wettelijke handelsrente over de factuurbedragen zal worden toegewezen. Echter niet, zoals Betonwerken Nuth vordert, over de ten aanzien van factuur 023 berekende wettelijke handelsrente van 15 oktober 2019 tot en met 20 mei 2020 en de ten aanzien van factuur 026 berekende wettelijke handelsrente van 26 december 2019 tot en met 20 mei 2020. Artikel 6:119a lid 3 BW bepaalt immers dat rente over rente pas verschuldigd is ‘telkens na afloop van een jaar’. Dit betekent dat de wettelijke handelsrente vanaf 21 mei 2020 gevorderd mocht worden over de verschuldigde factuurbedragen en de tot en met 14 oktober 2019 verschenen rente ten aanzien van factuur 023 en de tot en met 25 december 2019 verschenen rente ten aanzien van factuur 026. Dit levert de volgende berekening op:
Factuur 023 € 3.776,11
Af: betaling 10 oktober 2017 € -1.800,00
Wettelijke handelsrente over € 1.976,11 (= € 3.776,11 -/- € 1.800,00)
vanaf 15 oktober 2017 tot en met 7 februari 2018 € 50,24
Af: betaling 8 februari 2018 € -300,00
Wettelijke handelsrente over € 1.676,11
vanaf 8 februari 2018 tot en met 14 oktober 2018 € 91,47
Wettelijke handelsrente over € 1.767,58 (= € 1.676,11 + € 91,47)
vanaf 15 oktober 2018 tot en met 14 oktober 2019 € 141,41
Wettelijke handelsrente over € 1.908,99 (= € 1.767,58 + € 141,41)
vanaf 15 oktober 2019 tot en met 20 mei 2020 € 91,47
Factuur 026 € 1.739,75
Wettelijke handelsrente over € 1.016,40
vanaf 26 december 2017 tot en met 25 december 2018 € 81,31
Wettelijke handelsrente over € 1.097,71 (= € 1.016,40 + € 81,31)
vanaf 26 december 2018 tot en met 25 december 2019 € 87,82
Wettelijke handelsrente over € 1.185,53 (= € 1.097,71 + € 87,82)
vanaf 26 december 2019 tot en met 20 mei 2019 € 38,10
Totaal: € 3.997,68
Dit totaal zal worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente over (€ 3.997,68 -/- € 38,10 -/- € 91,47) = € 3.868,11 vanaf 21 mei 2020 tot de dag van algehele betaling.
4.13.
De kantonrechter stelt vast dat Betonwerken Nuth voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, zodat deze kunnen worden toegewezen. De buitengerechtelijke incassokosten zijn door Betonwerken Nuth echter berekend over een te hoge hoofdsom (van factuur 026 wordt blijkens vorenstaande immers een deel afgewezen) alsmede over rente die niet langer dan een jaar verschenen is. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief berekend over de toe te wijzen hoofdsom vermeerderd met de wel langer dan een jaar verschenen wettelijke rente, te weten over (€ 1.908,99 + € 1.185,53 =) € 3.094,52. Dit betekent dat een bedrag van (2.500 x 0,15) + ((3.094,52 -/- 2.500) x 0,1) = € 434,45 exclusief btw, ofwel € 525,69 inclusief btw, zal worden toegewezen. Omdat de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW, zoals gevorderd in het petitum, niet van toepassing is op schadevergoedingsbedragen is alleen de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijsbaar. De rente gaat lopen vanaf het moment dat de betreffende schade is geleden. Bij een vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten is dit het moment waarop deze kosten door de schuldeiser zijn betaald. Omdat over het moment van betaling niets wordt gesteld, wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf het moment van dagvaarding.
4.14.
[gedaagde] zal, als de meest in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Voor het salaris gemachtigde wordt aangesloten bij het toe te wijzen bedrag, niet het gevorderde bedrag. De kosten aan de zijde van Betonwerken Nuth worden met inachtneming hiervan tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- verschotten incl btw (inzage handelsregister) € 11,13
- dagvaarding € 86,85
- griffierecht € 499,00
- gemachtigde salaris €
622,50(2,5 punten x € 249,00)
Totaal € 1.219,48

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Betonwerken Nuth tegen bewijs van kwijting te betalen
€ 3.997,68, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 3.868,11 vanaf 21 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Betonwerken Nuth te betalen een bedrag van € 525,69 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van Betonwerken Nuth gevallen en tot op heden begroot op € 1.219,48,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: LS