ECLI:NL:RBLIM:2021:2676

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
8817403 CV EXPL 20-5034
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van kosten voor afvalverwijdering door de Gemeente Maastricht

In deze zaak heeft de Gemeente Maastricht de gedaagde aangesproken voor kosten die zijn gemaakt voor de verwijdering van afval dat in strijd met de Afvalstoffenverordening is aangeboden. De Gemeente heeft de gedaagde, die in persoon procedeerde, in kennis gesteld van de situatie via een brief en heeft een factuur gestuurd voor de kosten van € 108,-. Ondanks meerdere aanmaningen heeft de gedaagde deze factuur niet voldaan. De Gemeente vorderde uiteindelijk een totaalbedrag van € 158,50, inclusief rente en incassokosten.

De gedaagde heeft in zijn verweer gesteld dat hij zijn afval op de juiste manier scheidt en dat zijn ex-partner verantwoordelijk is voor het afval dat is aangetroffen. De Gemeente heeft echter betoogd dat de verklaringen van de gedaagde tegenstrijdig zijn en dat er voldoende bewijs is dat de gedaagde in strijd heeft gehandeld met de Afvalstoffenverordening. De kantonrechter heeft de vordering van de Gemeente beoordeeld en geconcludeerd dat er geen toerekenbare tekortkoming van de gedaagde is vastgesteld, omdat er geen bewijs is dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld of dat er een overeenkomst was die de Gemeente recht gaf op de vordering.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de Gemeente afgewezen en de Gemeente veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 30,00. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P.H.M. Kuster op 24 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8817403 CV EXPL 20-5034
Vonnis van de kantonrechter van 24 maart 2021
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE MAASTRICHT,
zetelend te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde P.M.F. Otten,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna de Gemeente en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 oktober 2020 met producties 1 tot en met 10
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
- de conclusie van repliek met producties 12 tot en met 14
- de schriftelijke weergave van de mondelinge dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten en het geschil

2.1.
Bij brief van 29 augustus 2019 heeft de Gemeente [gedaagde] ervan op de hoogte gesteld dat een ambtenaar van de Gemeente afval heeft aangetroffen dat in strijd met de Afvalstoffenverordening van de Gemeente is aangeboden. Bij dat afval zijn gegevens aangetroffen van [gedaagde] . De Gemeente heeft de kosten voor het opruimen van het afval ad € 108,- bij [gedaagde] in rekening gebracht bij factuur van 10 september 2019. [gedaagde] heeft de factuur ook na diverse aanmaningen niet voldaan.
2.2.
De Gemeente vordert – samengevat – [gedaagde] te veroordelen om aan de Gemeente te voldoen € 158,50, bestaande uit € 108,- aan hoofdsom, € 2,10 aan vervallen wettelijke rente en € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met rente en kosten.
2.3.
[gedaagde] heeft bij antwoord gesteld dat hij op de juiste wijze zijn afval scheidt en zijn ex-partner het afval inclusief de aangetroffen medicijnen bij het milieuperron heeft gedeponeerd.
2.4.
De gemeente heeft vervolgens bij repliek gesteld dat [gedaagde] tegenstrijdige verklaringen aflegt doordat [gedaagde] op 14 augustus 2019 aan een verbalisant heeft verklaard dat hij niet wist hoe het afval op het milieuperron terecht gekomen was omdat hij dacht dat het nog in zijn kelder stond. Voorts heeft [gedaagde] bij brief van 28 juni 2020 gesteld dat hij zijn afval op de juiste manier heeft gescheiden, maar dat de Gemeente de afvalbakken niet goed leegde en dat derden afval uit de afvalbakken konden halen en er ander afval in konden gooiden, waar [gedaagde] niets aan kon doen. Doordat [gedaagde] bij antwoord stelt dat zijn ex-partner het afval heeft gedeponeerd zijn volgens de Gemeente de verklaringen van [gedaagde] ongeloofwaardig. Daarnaast stelt de Gemeente dat zij borden heeft geplaatst waarop is vermeld dat het niet is toegestaan om afval op of naast de containers te plaatsen.
2.5.
[gedaagde] handhaaft bij dupliek zijn standpunt dat hij het afval op een juiste manier heeft gescheiden en dat hij zijn ex-partner, waar hij geen goede band mee heeft, ervan verdenkt het afval met medicijnen te hebben gedeponeerd bij het milieuperron. Voorts stelt [gedaagde] dat er geen camera’s meer hangen waardoor dit niet meer gecontroleerd kan worden.

3.De beoordeling

3.1.
In de dagvaarding is aan de vordering ten grondslag gelegd dat een ambtenaar van de Gemeente afval heeft aangetroffen dat in strijd met de Afvalstoffenverordening van de Gemeente is aangeboden en waarbij gegevens van [gedaagde] zijn aangetroffen, de Gemeente het afval heeft verwijderd en de kosten daarvan op [gedaagde] wenst te verhalen alsmede dat sprake is van een “toerekenbaar tekortkomen” al dan niet omdat [gedaagde] niet binnen de termijn zoals gesteld in de veertiendagen brief het gevorderde heeft voldaan. Een nadere toelichting ontbreekt. Er is geen concrete verwijzing naar het betreffende artikel van de Afvalstoffenverordening. Evenmin is gesteld dat sprake is van een overeenkomst tussen de Gemeente en [gedaagde] , waardoor geen sprake kan zijn van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst. In de dagvaarding noch bij repliek is gesteld dat [gedaagde] onrechtmatig jegens de Gemeente heeft gehandeld. Die vraag zou de kantonrechter hier ook niet zonder meer bevestigend kunnen beantwoorden. Voor het beantwoorden van die vraag is immers van belang of [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met een wettelijke plicht en zo ja, of de geschonden norm strekt tot bescherming tegen de schade die de Gemeente heeft geleden.
3.2.
Het vorenstaande betekent dat de vordering van de Gemeente dient te worden afgewezen.
3.3.
Als de in het ongelijk gestelde partij dient de Gemeente te worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gerezen en tot aan de datum van uitspraak van dit vonnis in totaal begroot op € 30,00 (voor het in persoon verschijnen op de rechtbank).

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vordering van de Gemeente af,
4.2.
veroordeelt de Gemeente in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op een bedrag van € 30,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
type: LS