ECLI:NL:RBLIM:2021:2693

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
8913596 \ CV EXPL 20-6235
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ziektekostenverzekering en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg op 17 maart 2021, is de onderlinge waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A. als eisende partij opgetreden tegen een gedaagde partij die in rechte verschenen is maar niet heeft geantwoord. De procedure is gestart met een dagvaarding en een verzoek om uitstel van de gedaagde partij. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding voldoet aan de vereisten van artikel 111 lid 2 onder d Rv en artikel 21 Rv, waarbij de eisende partij de relevante feiten naar waarheid heeft aangevoerd.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde partij vermoedelijk een consument is en dat de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht van toepassing zijn, ook al is daar niet om gevraagd. Echter, in deze zaak zijn er geen schendingen van deze bepalingen vastgesteld. De eisende partij heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisende partij niet voldoende heeft aangetoond vanaf welke datum de gedaagde partij in verzuim is geraakt met betrekking tot de zorgkostennota’s. Hierdoor komen de buitengerechtelijke incassokosten niet voor vergoeding in aanmerking.

De kantonrechter heeft de wettelijke rente toegewezen over de resterende hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding, aangezien door de dagvaarding verzuim is ingetreden. De vordering van de eisende partij is als niet weersproken vastgesteld, en de gedaagde partij is veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.807,15, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten zijn begroot op € 788,96. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en andere vorderingen zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats: Maastricht
Zaaknummer: 8913596 \ CV EXPL 20-6235
Vonnis van de kantonrechter van 17 maart 2021
in de zaak van:
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CENTRALE ZORGVERZEKERAARS GROEP, ZORGVERZEKERAAR U.A.
gevestigd te Tilburg
gemachtigde GGN Mastering Credit B.V., rechtskundige
eisende partij,
tegen:
[gedaagde]
wonende [adres]
[woonplaats]
gedaagde partij,
in rechte verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het verzoek om uitstel van gedaagde partij.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de dagvaarding aan de voormelde vereisten voldoet.
2.3.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
2.5.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. Alvorens aanspraak bestaat op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, moet kunnen worden vastgesteld dat en met ingang van welke datum gedaagde partij in verzuim is. Eisende partij heeft in de veertiendagenbrief de buitengerechtelijke incassokosten berekend over zowel de niet betaalde premies als de niet betaalde zorgnota’s. Eisende partij heeft echter nagelaten om te stellen vanaf welke datum gedaagde partij in verzuim is betreffende de zorgkostennota’s. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat de veertiendagenbrief is verstuurd nadat gedaagde partij in verzuim is geraakt, zodat de buitengerechtelijke incassokosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
2.6.
Nu eisende partij niet voldoende specifiek heeft gesteld met ingang van welke data gedaagde partij met de betaling van de aan de hoofdsom onderliggende facturen in verzuim is, zal de wettelijke rente (over de resterende hoofdsom) worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. Door de daad van dagvaarding is in elk geval verzuim ingetreden.
2.7.
Gedaagde partij heeft, na verkregen uitstel niet meer geantwoord. De vordering van eisende partij staat daarom als niet weersproken tussen partijen vast en behoort voor het overige als onvoldoende betwist te worden toegewezen.
2.8.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding: € 102,96
  • griffierecht: € 499,00
  • salaris gemachtigde:
Totaal € 788,96

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 1.807,15, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.807,15 vanaf 18 november 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij, tot op heden begroot op € 788,96,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
wijst het meer of anders gevorderd af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.