ECLI:NL:RBLIM:2021:325

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
8833333 CV EXPL 20-5200
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming van huurovereenkomst na huurachterstand en strafrechtelijke feiten

In deze zaak heeft de kantonrechter op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en zijn huurders. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. J.L.M. Martens, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde pand, gelegen aan [adres] te [woonplaats 2], vanwege een aanzienlijke huurachterstand van € 7.460,00 en de ontdekking van een hennepplantage in het gehuurde. De huurders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], vertegenwoordigd door mr. D.M. Gijzen, erkenden de hoogte van de vorderingen maar vroegen om een termijn om de ontbinding te voorkomen.

De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand, die meer dan drie maanden bedroeg, voldoende grond vormde voor ontbinding van de huurovereenkomst. De rechter wees de verzoeken van de huurders om een termijn af, omdat zij niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij in staat waren de achterstand te betalen. De rechter bepaalde dat de huurders binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het gehuurde moesten ontruimen en dat zij hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betaling van de huurachterstand en de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de gevolgen van huurachterstand en de mogelijkheid voor verhuurders om een huurovereenkomst te ontbinden bij ernstige tekortkomingen van de huurder. De rechter heeft de vorderingen van de verhuurder toegewezen en de huurders veroordeeld tot betaling van de kosten van de procedure, inclusief wettelijke rente en nakosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8833333 CV EXPL 20-5200
Vonnis van de kantonrechter van 13 januari 2021
in de zaak van:
[eiser] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde mr. J.L.M. Martens,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] , en

2.
[gedaagde sub 2],
echtelieden, beiden wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
gemachtigde mr. D.M. Gijzen.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 en 2
- de conclusie van antwoord
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 december 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser] als verhuurder en [gedaagde sub 1] als huurder is op 1 juni 2010 een huurovereenkomst voor bepaalde tijd tot 30 juni 2012 en sinds 30 juni 2012 voor onbepaalde tijd gesloten voor de woning (verder: het gehuurde) aan de [adres] te [woonplaats 2] . Partijen zijn daarbij – onder meer – overeengekomen dat de huurpenningen (van thans € 740,00 per maand) bij vooruitbetaling dienen te worden voldaan.
2.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn echtelieden, waardoor [gedaagde sub 2] van rechtswege medehuurder is en samen met [gedaagde sub 1] jegens [eiser] hoofdelijk aansprakelijk is voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst.
2.3.
Op 8 oktober 2019 is door de politie in het gehuurde een in werking zijnde hennepplantage en 3,1 gram cocaïne aangetroffen en is [gedaagde sub 2] als verdachte aangehouden.
Aangezien [gedaagde sub 1] te kennen gaf dat zij eind januari 2020 elders woonruimte zouden betrekken en niets van de hennepplantage van haar echtgenoot afwist heeft de burgemeester van Heerlen besloten om het gehuurde niet te sluiten. [gedaagden] zijn niet verhuisd en wonen tot op heden samen in het gehuurde.
2.4.
De huurachterstand tot en met oktober 2020 bedraagt € 7.460,00 en is door [gedaagden] , ondanks sommatie en ingebrekestelling, niet betaald. Na oktober 2020, tot in ieder geval de dag van de mondelinge behandeling van 17 december 2020, is evenmin enig bedrag door [gedaagden] aan huurpenningen betaald.
2.5.
Tussen partijen was een kort geding onder zaaknummer 8867044 CV EXPL 20-559 bij de rechtbank aanhangig dat met instemming van beide partijen gelijktijdig met deze bodemprocedure is behandeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – verkort weergegeven – om ontbinding van de huurovereenkomst, om [gedaagden] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen en om hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de huurverhoging en de huurachterstand tot en met november 2020 van in totaal
€ 8.200,00, van € 740,00 per maand vanaf 1 december 2020 totdat het gehuurde is ontruimd, van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en van de nakosten.
3.2.
[gedaagden] hebben ter mondelinge behandeling de hoogte en de verschuldigdheid van de vorderingen van [eiser] erkend doch vragen om een terme de grâce om de ontbinding van de huurovereenkomst te voorkomen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna voor zover relevant nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
Met inachtneming van de vaststaande feiten en de erkenning door [gedaagden] van de hoogte en de verschuldigdheid van de vorderingen van [eiser] staat het verzuim van [gedaagden] , dat uit meer dan drie maanden aan huurachterstand bestaat, genoegzaam in rechte vast en rechtvaardigt dit de ontbinding van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst en leidt tot toewijzing van de overige onweersproken vorderingen van [eiser] met dien verstande dat de ontruimingstermijn op de in dit soort zaken gebruikelijk gehanteerde termijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis zal worden gesteld.
4.2.
De door [gedaagden] gevraagde terme de grâce zal worden afgewezen aangezien [gedaagden] op geen enkele wijze aannemelijk of anderszins inzichtelijk hebben gemaakt dat zij de huurachterstand en de lopende huurpenningen kunnen betalen en [eiser] heeft aangegeven dat hij met het ter mondelinge behandeling door [gedaagden] in dat kader aangeboden bedrag van € 7.000,00, dat lager is dan de huurachterstand en de huurpenningen tot en met oktober 2020 van in totaal € 7.460,00, niet aanvaard. De stelling van [gedaagde sub 2] dat hij per januari 2021
mogelijkeen baan krijgt en dat het dan gemakkelijker zal zijn om te kunnen betalen maakt voormeld oordeel niet anders.
4.3.
[gedaagden] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] gerezen en tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 100,89
  • griffierecht € 236,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 936,89
4.4.
De gevorderde rente over de proceskosten en de gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hieronder bij de beslissing bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de tussen partijen gesloten huurovereenkomst voor het gehuurde aan de [adres] te [woonplaats 2] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde aan de [adres] te [woonplaats 2] te ontruimen en te verlaten met alle zich daarop en daarin bevindende personen en met al hetgeen zich daarin bevindt en het gehuurde met afgifte van de sleutels ter algehele en vrije beschikking van [eiser] te stellen overeenkomstig het tussen partijen geldende huurcontract, met machtiging aan [eiser] , indien [gedaagden] met voormelde ontruiming in gebreke zouden blijven, om die ontruiming zelf op kosten van [gedaagden] uit te voeren of te doen uitvoeren,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, tot betaling:
van € 7.460,00 (zijnde de reeds vervallen huurpenningen van januari 2020 tot en met oktober 2020 van in totaal € 7.280,00 en de niet betaalde huurverhoging van juli 2019 tot en met december 2019 van in totaal € 180,00),
van € 740,00 per maand, telkens voor de eerste van de maand te voldoen, vanaf 1 november 2020 totdat het gehuurde door [gedaagden] aan [eiser] leeg en ontruimd is opgeleverd en ter vrije beschikking is gesteld onder overhandiging van de sleutels,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van deze procedure, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser] gerezen en begroot op € 936,89, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening indien [gedaagden] niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis deze hebben betaald
5.5.
veroordeelt [gedaagden] , indien zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis hebben voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: YT